278

voorbereid om er te ontkiemen door de onwijsheid der Engelsche staatkunde. Ik ben geen, en nooit een alarmmaker geweest ten aanzien van Eusland. Rusland als een vijandige mogendheid tegenover Indie, is en zal altoos onschadelijk blijken te zijn, en ik zou het gerust zien naderen tot den Hindoe Kush en zelfs tot de huidige grens van het BritschIndische rijk, indien het voor Rusland onmogelijk ware zoover te komen als vriend. Doch als vriend vrees ik Rusland. Indien ons zelfzuchtig stelsel van regeeren in ons en niet in Indie's belang onveranderd blijft; indien wij weigeren het volk de verzekering te geven van toekomstige zelfregeering, die het in staat zal stellen geduldig de verwezenlijking zijner hoop af te wachten; indien wij voortgaan de inlanders te behandelen als onderworpen vijanden, als slaven die voor ons moeten werken, als menschen die geen rechten hebben, — dan is het zeker dat binnen een gegeven tijd de geheele buitenwereld den Indiërs onder een vriendelijker gedaante zal toeschijnen, en Rusland, als de meest nabijzijnde, onder de meest vriendelijke.

Buitendien kan niet ontkend worden, dat, onder de tegenwoordige omstandigheden, de regeering van den Czar veel aan te bieden heeft, dat het Volk van Indie niet kwalijk genomen mag worden indien het zich tweemaal bedenkt alvorens 't te weigeren. De Rus, zelf een Oosterling, zou waarschijnlijk minder hatelijk zijn als meester dan onze onverschillige officieele Engelschman. Doch het is verre van zeker dat hij zich aan de Indische wenschen als meester zal voordoen. Hij zou kunnen verschijnen als een bondgenoot, als een bevrijder uit de doodelijke omarming van ons financieel stelsel, als een voorstander van vrijheid, gezonde huishoudkunde en stoffelijken vooruitgang. Wie zal verklaren, dat Rusland niet, in ruil voor een nieuw handelsverbond, Indie volledige „home rule" zal aanbieden en ons aldus de volksgunst zal doen verbeuren? Het zou niet moeielijk vallen Indie te overtuigen dat het bij den ruil zou winnen, en,