346

een afwezig gouvernement uitgegeven. Ik ben niet in staat geweest mij te overtuigen dat het Indie van 1885 in 't algemeen geen armer land is dan het honderd jaren geleden was, toen wij zijn aangevangen zijne financien te beheeren. Ik geloof, in gemeenschap met alle inlandsche economisten, dat zijn modern stelsel van financien ongezond is; dat een veel te groot inkomen van het land geheven wordt, en dat het slechts tot op die hoogte kan opgevoerd blijven ten nadeele van het materieel welzijn der landbouwende klasse, waarschijnlijk mede ten nadeele van de productiviteit van den bodem. Ik tref een groote publieke schuld, en voorzie verdere financieele moeielijkheden.

Verder vind ik de oude organisatie der samenleving verbroken, de onderlinge afhankelijkheid der klassen verstoord, de eenvoudige gewoontewet van het Oosten vervangen door een ingewikkelde jurisprudentie uit het "Westen, meerdere bevoegdheden verleend aan schuldverhaal, en bijgevolg vermeerderde faciliteit voor twistgedingen en woeker. Tevens groote centralisatie van gezag in handen van ambtenaren meer en meer automaten en minder en minder belanghebbenden in de speciale districten die zij besturen. In een woord, nieuwe machinerie die veelzins de oude nadeelig vervangt. Ik beweer niet dat al deze dingen schadelijk zijn, doch zij zijn niet voor het land geëigend, en zijn kostbaar buiten alle verhouding tot het goed dat zij mogen teweeg brengen. Indie is mij menigmaal voorgekomen in het licht van een grootsch landgoed dat geëxploiteerd is geworden door reeksen van Schotsche intendanten, die allen rijk zijn heengegaan. Alles is zeer wetenschappelijk, zeer netjes en zeer nieuw, in 't bijzonder het huis van den intendant; doch de landerijen kunnen thans slechts door geoefende landbouwers en tegen hooge kosten bewerkt worden; terwijl een aanzienlijk kapitaal verslonden is en men de rekening maar niet moet inzien.

Aan den anderen kant, heb ik gevonden : de binnenlandsche oorlogen van vroegere dagen tot een einde gebracht, de