387

alle menschlijkheid. Terwijl zijne meesters, verschrikt over de stipte uitvoering hunner bevelen hem toeriepen: Laat het genoeg zijn! zou h ij, indien de macht hem niet had ontbroken, met moorden zijn voortgegaan. Hij moge gemeend hebben dat het eene Gode welbehagelijk werk was „ dien godloosen hoop te verdelgen/' hij moge overtuigd zijn geweest dat het zonder dat niet mogelijk was zijn doel te bereiken, verbloemen kon zich toch niemand, dat dit doel geen ander was dan te zorgen zooals Eeael het noemde, dat niemand „duit of penning" aan ons verdiende."

Uit hetgeen volgt, blijkt dat ook in de oogen van den heer Tiele de verregaande wreedheid van Coen noodeloos was om ons gezag in den Archipel te vestigen. Het had anders, en toch goed kunnen wezen, beter dan de zoo absolute, in bloed gedrenkte zegepraal van den alleenhandel:

„Krachtig heeft Coen de rechten der Compagnie tegen de Engelschen verdedigd, maar ook hierin is hij verder gegaan dan noodig was. Toen de executie op Ambon plaats had, die ons den haat van een geheel volk op den hals haalde, en die, wij hebben het gezien, het gevolg was van zijne bevelen, hadden de Engelschen reeds het besluit genomen zich uit de specerij-eilanden terug te trekken.

„De Engelsche Compagnie had hare krachten overschat. In de overeenkomst met de Hollandsche was bepaald dat men gezamenlijk tochten zou ondernemen om den handel van Spanjaarden en Portugeezen in het Oosten te vernietigen. Eeeds in Juni 1620 hadden zich, op voorstel van Coen, vijf Hollandsche en vijf Engelsche schepen naar Japan begeven, om met den noordermoesson naar Manila te zeilen en daar op de Chineesche jonken, die de Philippijnen kwamen bezoeken, en de Spaansche zilverschepen, die jaarlijks uit Amerika kwamen, te kruisen. In October '1621, toen Coen uit de Molukken terugkwam, werd een tweede Hollandsche en Engelsche vloot naar de kusten van Malabar en Mozambique gezonden, met het doel om de vaart tusschen Goa en