447

verklaring der pachters, dat zij de maximum-verstrekking per maand niet verkoopen kunnen, bijna altijd eene onwaarheid is.

„Mocht de Eegeering er alzoo toe overgaan, om met het stelsel der beperkte verstrekking te breken, dan zou daarmede gepaard moeten gaan: eene verlaging van den prijs van het opium tot hoogstens ƒ 20.— per kati. Eerst dan zou er voor den pachter geen reden bestaan, om gesloken opium te verkoopen.

„Verwondering mag het baren, dat het Gouvernement, bij zijn (schijnbaar) streven om de consumtie tegen te gaan, niet bepaald heeft, dat de pachters het bereid opium nergens goedkooper mogen verkoopen dan b. v. tegen ƒ10.— per

thail of 12Vs cent Per mata' onder Dedreigmg eener zware boete bij overtreding van dit gebod. Tot tegengang eener oneerlijke concurrentie tusschen de pachters onderling, zou de bepaling van zulk een minimum stellig nuttig werken.

„Eene groote fout was het bij de vaststelling van het opiumpachtreglement van 1874, dat daaruit werden weggelaten de artikelen 15 en 17 van het Eeglement van 1847 (Staatsblad No. 42.) Bij eerstgenoemd artikel was bepaald, dat de kampong- en desahoofden, zoomede de wijkmeesters, verplicht zijn, elk in hun gebied, tegen den smokkelhandel te waken en zorgvuldig toe te zien, dat iii of nabij hunne kampongs, desa's of wijken geen onwettige verkoopplaats van opium, onder welke benaming ook, gehouden worde, zullende zij, indien zij bij ontdekking der overtreding daarvan niet dadelijk rapport maken, gestraft worden met ƒ300 boete, benevens, naar omstandigheden, met of zonder ontslag uit hunne bediening. In art. 17 wordt gezegd, dat de plaatselijke autoriteiten op hunne verantwoordelijkheid gehouden en verplicht zijn, om met alle klem de voorschriften van art. 15 te handhaven.

„Wie met den aard der Javaansche instellingen en gebruiken bekend is, zal moeten erkennen, dat er — streng toegepast — geen krachtiger en eenvoudiger middel tot ver-