330

moet worden verstrekt, is later, als de betere tijd is aangebroken, af te doen.

Vermindering — zij het ook tijdelijk — van lasten past dan ook niet in het kader der maatregelen, waartoe het boven overwogene moet leiden. Bovendien: belastingen moeten niet geregeld worden naar de toestanden van het oogenblik; niet tijdelijke bijzonder hooge of lage prijzen moeten invloed hebben op de beoordeeling of de belastingen te hoog zijn. Wat speciaal het uitvoerrecht betreft, dat nu nog ongeveer 9 cent per pikol bedraagt, zij herinnerd, dat eene beslissing daaromtrent, naar de herhaaldelijk uiteengezette meening van den ondergeteekende, moet worden genomen in verband met de herziening van de landrente-regeling. En die herziening is nu ver genoeg voorbereid om de beslissing binnen betrekkelijk korten tijd te kunnen verwachten.

Vermindering van het vrachttarief op de Staatsspoorwegen moge aan enkele fabrieken ten goede komen, voor verreweg de meesten zal zij geen hulp geven, want de meesten liggen of niet in de nabijheid van een spoorweg, of hebben reeds zoodanige afvoermiddelen, dat de wijziging van het tarief wel ten gevolge zal hebben dat zij meer met den spoorweg afvoeren, niet dat dit veel goedkooper voor hen uitkomt.

Ook het antwoord op de vraag, aan welke ondernemingen hulp is te verleenen, volgt uit het boven overwogene.

Zoowel de zoogenaamde vrije fabrieken als de ondernemingen met het Gouvernement in betrekking staande op den voet der wet van 21 Juli 1870 (Staatsblad n°. 136) komen daarvoor in aanmerking, zij het ook dat voor laatstgemelde, gelijk nader blijken zal, nog speciale motieven gelden.

Maar tot welke categorie eene onderneming ook behoore, geen hulp is te verleenen wanneer niet op goede gronden gerekend kan worden dat zij levensvatbaarheid heeft, met andere woorden, dat zij, als de prijzen gekomen zijn op een cijfer dat zonder eenig optimisme als een laag gemiddelde in meer normalen toestand is te beschouwen, staande kan blijven.