331

Wat van Staatswege geschiedt, kan noch mag dienen om op de been te houden wat niet gerekend kan worden onder normale omstandigheden op eigen beenen te kunnen staan. Wanneer bij zoodanige verbetering van prijzen, als in redelijkheid verwacht kan worden, eene onderneming in het leven kan blijven en kan afdoen wat nu 's lands schatkist aan haar te kort komt of geeft, dan zijn er alle termen om, ook in het welbegrepen belang der schatkist, haar te helpen om thans staande te blijven; maar zoodra er op gerekend wordt dat eene onderneming toch te gronde moet gaan, en Eegeeringsinmenging het tijdstip daarvan slechts zou verschuiven, is voor die inmenging geen reden te vinden niet alleen, maar is zij zelfs ernstig te ontraden.

Wat betreft de ondernemingen met het Gouvernement in relatie staande op den voet der evengemelde wet van 1870, geldt nevens het algemeene en boven besprokene nog een speciaal motief, dat tevens den weg aanwijst dien de Eegeering heeft in te slaan bij hare pogingen om eenigen tijdelijken steun te verleenen.

De Staat is door zijne overeenkomsten verbonden om zekere uitgestrektheid door de bevolking met suikkerriet te doen beplanten, en dat riet tegen den oogsttijd aan den fabrikant over te geven. Zoo is nu reeds gezorgd moeten worden, dat de contractueele aanplant voor den oogst van het volgend jaar gereed is. De Eegeering moet de bevolking voor het gebruik van den grond en voor het werk van den aanplant betalen; maar als door gebrek aan werkkapitaal de fabriek stilstaat, wordt het riet niet overgenomen en heeft de schatkist weinig of zoo goed als geen kans om de zooeven bedoelde aan de bevolking uitbetaalde gelden terug te krijgen en den contractueel bedongen cijns te ontvangen.

Onder deze omstandigheden doe de Staat tegenover degenen die afnemers zijn van de grondstof, welke hij voor zijn rekening laat produceeren, zooals een particulier zou doen die met