365

tot de grondslagen der heerendienstplichtigheid en tot de regelen, die het wenschelijk is daaromtrent te stellen.

Overigens had de groote uitgebreidheid der taak, aan den bedoelden hoofdambtenaar opgedragen, de vrees opgewekt, dat het resultaat zijner werkzaamheden lichtelijk tot teleurstelling kon leiden. De last om aanvankelijk alleen voor de residentie Kadoe eene speciale heerendienstregeling te ontwerpen, na te hebben onderzocht welke heeren-, cultuur- en gemeentediensten er feitelijk van de bevolking gevorderd worden, en welke voor afkoop in aanmerking kunnen komen, scheen voor de krachten van één persoon reeds omvangrijk genoeg. Men hoopte dat de Regeering zou toonen dit te beseffen, en deze reeds te lang verbeide poging, om tot eene betere, trouwens door het Regeeringsreglement voorgeschreven, gewestelijke regeling der heerendiensten te geraken, met kracht zou voortzetten. Tevens werd gevraagd of er bij den Minister bezwaar tegen bestond, de instructie van den bedoelden hoofdambtenaar aan de Kamer over te leggen.

Opnieuw werd aangedrongen op eene spoedige regeling tot afschaffing van heerendiensten tot het volle bedrag van het als equivalent ingevoerde hoofdgeld. De tijdelijke bestemming van het overschot dier belasting, ten bedrage van / 604 858, om werken waarvoor volgens de algemeene voorschriften heerendiensten zouden kunnen worden gevorderd, in daghuur te doen uitvoeren, scheen geen voldoenden waarborg voor werkelijke verlichting van lasten op te leveren en moest uit den aard der zaak zeer ongelijkmatig werken.

Voorts gaf de inhoud der ordonnantie van 21 December 18S5 (Indisch S t a at s b 1 a d n°. 211), bevattende de vijfjaarlijksche herziening van de regeling der heerendiensten op Java en Madura, en die der voorschriften, ter uitvoering dier ordonnantie vastgesteld (bijlage L van het Koloniaal Verslag), aanleiding tot het doen van enkele vragen.

In art. 1 der gemelde ordonnantie leest men in de eerste zinsnede van § 4 : „ De gemeentelijke diensten worden, behon-