57

einde te maken, door de bevolking der genoemde cantons zooveel mogelijk te verdelgen ? Toch zou het niets anders zijn» dan 't geen door Serawak aan ons is voorgesteld, want ook op Corsica evenals bij de Batang Loepars, is de bloedwraak en de daaruit voortvloeiende vorming van roofbeuden eene eeuwenoude, zij het dan ook afschuwelijke, gewoonte.

Pas hadden wij het voorgaande opstel geschreven — einde October of begin van November 1885 — of de Indische dagbladen vermeldden dat in het voorstel van den Badja van Serawak niet was getreden. Andere maatregelen zouden, en wel door ons, worden genomen. Twee inlandsche bentings zouden worden opgericht en het aantal controleurs in de boven Kapoea's van één op twee worden gebracht. Dat wij van die berichten met uitstekend genoegen kennis namen, zal voor hem, die heeft gelezen wat hiervoor omtrent de Batang Loepars en hunne verhouding tot Nederland is gezegd, wel geen betoog behoeven. Wij teekenden dan ook aan, dat vooral het vermeerderen van het aantal controleurs zeer zeker goede gevolgen zou hebben. Alleen meenden wij dat het aantal Europeanen onder de Batang Loepars gevestigd en gezag uitoefenende grooter moest zijn. Ons kwam het namelijk voor dat die Dajaks als kinderen geleid dienden te worden, en om daartoe te komen, zooveel mogelijk onder toezicht van en in aanraking met onze ambtenaren moesten worden gebracht. Kon daartoe geen voldoend aantal controleurs worden afgezonderd, dan — zoo meenden wij — zou in de behoefte kunnen worden voorzien door posthouders, over de Batang Loeparlanden verspreid en aan de controleurs ondergeschikt. Het vinden van voor die betrekking geschikte personen kon in den tijd van malaise en werkgebrek, die wij toen beleefden en die nog altijd aanhoudt, noch moeielijk, noch kostbaar zijn. Ook het zich in de Batang Loeparlanden vestigen van een paar missionarissen zou onzes inziens veel nut kunnen stichten. Immers zouden ook zij, door dagelijkschen omgang en door