70

"Van dit verlof in Augustus 1873 terugkeerende met het stoomschip „ Tromp", wist hij door zijn krachtig optreden en beleidvolle maatregelen, toen bij de stranding van dat stoomschip in de Roode Zee eene muiterij onder het detachement militairen uitbrak, de orde te herstellen en grootere onheilen en verliezen te voorkomen. Eene benoeming tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw was de koninklijke erkenning van de wijze, waarop hij zich bij die gelegenheid verdienstelijk had gemaakt.

Na zijn terugkeer van bovenbedoeld verlof, vervulde hij in de hoogere officiersrangen achtereenvolgens de betrekking van :

Militairen commandant der troepen in het rijk Deli (1874—1877).

Commandant van het 2de garnizoensbataljon in Groot-Atjeh (1877—1878).

Plaatselijken commandant te Semarang (eerste maanden van 1879).

Militairen commandant van Amboina en Ternate (1879-1883).

Militairen commandant van Atjeh en onderhoorigheden van medio 1883 af en sedert Augustus 1884 die van

civielen en militairen gouverneur van laatstbedoeld gewest.

In dit laatste ambt werd hij — nadat hem in Januari 1880 het ridderkruis der 4de klasse van de Militaire "Willemsorde was ten deel gevallen, als hebbende zich onderscheiden bij de krijgsverrichtingen in de XXII en XXVI Moekims gedurende het tijdvak van 23 Juli 1878—23 Maart 1879 en, na in Januari 1884 ter zake zijner verrichtingen bij den tocht naar Tenom tot ridder 3de klasse van die orde te zijn bevorderd — in April 1886 met het commandeurskruis van de Militaire Willemsorde begiftigd, wegens zijne verrichtingen, gedurende het laatste gedeelte van 1884 en de eerste maanden van 1885 — zijnde het tijdvak, waarin hij met de meeste energie en volkomen succes de concentratie onzer stelling in Groot-Atjeh heeft voorbereid, geleid en ten uitvoer gebracht.

Vooral met het oog op de taak, die hem nog in Atjeh