82

boven alles en kunnen moeielijk inzien dat men zijn vaderland nog op andere wijze kan dienen dan er zijn leven voor prijs te geven.

Het is ook niet goed op den militairen geestdrift, die zich bij sommigen omtrent Atjeh openbaart, met geringschatting neer te zien. Hij is op zich zelf een bewijs, dat ons leger nog altoos flinke officieren telt, dat het heilig vuur dat hun bezielt niet uitdooft en de overlevering van plicht, eer en toewijding bestendig overgeplant wordt. Eene niet erg militaire natie, zooals de Nederlandsche natie, wachte zich dat vuur uit te doven, dat het Indisch leger tot zooveel inspanning in staat stelde en zooveel lauweren deed behalen.

Met alle waardeering der personen, die ons den oorlog, en altoos maar den oorlog tegen de Atjehers voorspiegelden als het eenige middel om hunne onderwerping te verkrijgen, is het echter geoorloofd hunne conclusien niet te deelen, en van die vrijheid hebben wij bestendig gebruik gemaakt, zonder dat het ons tot heden berouwt, dat gedaan te hebben. Wat er ook op Atjeh beproefd werd, de bevrediging van het volk bleef achterwege. Doof bleven de Atjehers voor onze vredelievende vermaningen; wars en weerbarstig bleven zij na de ergste tuchtingen. En de onvruchtbaarheid van alle door de zich opvolgende gouverneurs genomen maatregelen, militaire zoowel als civiele, moet ons de overtuiging opdringen dat er alleen heil te vinden is in het hervatten onzer traditioneele veroveringspolitiek; dat men eindelijk zal komen waar men wezen wil, niet door bovenmatige krachtsinspanning en overhaasting, maar door staatkundig beleid, door geduld en volharding, naar de rede der aanwezige middelen om te kunnen volharden.

De oorlog a outrance, de militaire verovering van geheel Atjeh, is ons tot het laatste voorgehouden als het eenige redmiddel tegen den gevaarlijken toestand. Toen de doorzetting niet meer mogelijk was met onze organieke strijdmiddelen, droomde men van een nationalen kruistocht tegen Atjeh.