2:51

onbillijk verlangen, en hij voor zich zou er ook niets op tegen hebben, zoo het hem ongelukkigerwijze niet ten eenenmale aan geld voor de uitrusting, de reis en hun eerste vestiging ontbrak. Derhalve was zijn eenige hoop op den kapitein gevestigd, die nu, door slechts de noodige fondsen voor te schieten, de benijdenswaardige voldoening zou mogen smaken, zijn broeder voorgoed van den slechten weg af te helpen en twee menschen voor eeuwig aan zich te verplichten.

„ Wat zoudt gij mij in dit geval raden ?" zoo besloot de veteraan zijn verhaal. „Mijn broeder schijnt erg op die vrouw gesteld te zijn, en het is dus niet onmogelijk, dat zij een goeden invloed op hem oefenen en een geregeld en ordelijk huisvader van hem maken zou. Maar zeker is zulks nog niet, en ik kan zelf mijn spaarduiten te goed gebruiken om er lichtvaardig afstand van te doen. — Zou, heb ik al gedacht, de echtgenoot der bedoelde dame, daar de man nu toch eenmaal van haar scheiden wil, niet tot een geldelijke overeenkomst te vinden zijn?"

„ Die vraag valt moeilijk te beantwoorden ?" meende Mense, „vooraleer men iets naders omtrent de juiste verhouding der echtgenooten weet. En gesteld al bovendien, dat de man geneigd mocht zijn, de wenschen van zijn vrouw in de hand te werken, dan is het nog de quaestie, of hij ook in staat zou zijn, zich daartoe nog al belangrijke financieele offers te getroosten."

„Neen, voor dit laatste bestaat geen zorg. Een rijk koopman als de heer Eozedoorn. . . . ."

„ Wat zegt gij? — Eozedoorn?

Het klonk meer als een kreet dan als een vraag, en de gansche ziel van Mense scheen in den blik te zijn overgegaan, waarmede hij het antwoord verbeidde.

„Ja, Eozedoorn. — Kent gij hem?"

Maar ditmaal ontving de kapitein geen antwoord. Als versuft staarde zijn bezoeker hem aan, of beter gezegd, als iemand, wien het niet recht duidelijk was, of hij waakte dan wel droomde.