Onderdrukking van godsdienstwaanzin.

DE „SÜTTEE's" EN DE „ THAGs".

Hoe redelijk en staatkundig het is voor Regeeringen rekenschap te houden met de godsdienstige overtuiging hunner onderdanen en hen daarin liever te beschermen dan te dwarsboomen, hoe plichtmatig het is den godsdienstwaanzin met hand en tand tegen te gaan, wanneer die gevaarlijk wordt voor de openbare orde. Duidelijk kwam die tegenstelling voor de oogen der Engelschen na de verovering van het vaste land van Indie. Er was geen denken aan de millioeneu Hindoes en Mohammedanen, die dit land bevolken, van hun voorvaderlijken godsdienst af te brengen, en de Engelsche veroveraars en Staatslieden dachten er ook geen oogenblik aan Hindoes en Mohammedanen tot hun eigen godsdienst, het Christendom, te bekeeren. De leer van volkomen godsdienstvrijheid werd door hen in Indie gehuldigd en volgehouden met de strenge beginselvastheid, die het AngloSaksische ras boven alle Europeesche rassen onderscheidt.

Twee uitspattingen van den Hindoe-godsdienst konden en mochten echter geen genade in hun oogen vinden. De aloude instellingen van Manou waren gegrond op een barbaarsch begrip omtrent de vrouw. Nergens misschien werd zij zóó miskend en weggecijferd als in de oude Hindoe-maatschappij.