466

nieel vast, dat door den Keizer aangenomen maar door den Sultan verworpen werd en eerst in 1810 na vele hevige twisten en gehaspel ook te Djokjakarta in werking is gekomen. Dit ceremonieel behelst het volgende:

1°. Dat de Ministers van Z. M. den Koning van Holland, de persoon van den Gouverneur-Generaal vertegenwoordigende, aan de hoven zullen verschijnen in hun costuum, bestaande in een gekleede blauwe rok, geborduurd met olijftakken en olijven in goud, langs den kraag, de voorpanden, de opslagen de zakken en de achterpanden.

2°. Dat zij zullen hebben een groote pajong, van boven half in den rand verguld, in het midden ligt blauw en aan de binnenzijde geheel verguld, welke pajong hen overal en speciaal bij verschijning aan de hoven nagedragen zal moeten worden.

3°. Dat zij bij ceremonieele gelegenheden met gedekten hoofde tot voor den vorst zullen naderen, welke van hunne zetels moeten oprijzen, wanneer de Minister tot drie a vier passen genaderd, na den vorst gegroet te hebben, zich weder moeten dekken en den vorst aanspreken, hetzij staande of zittende, zooals de vorst tot hen zoude voordoen door te blijven staan of te gaan zitten, met bevoegdheid van den Minister om gemakshalve en desverkiezende gedurende het gesprek zich te ontdekken.

4°. Dat zoowel in den Kraton als op den troon en elders de Ministers zitting op één rij naast den vorst aan zijne linkerzijde zullen nemen, evenals zulks voor hen de Gouverneurs van Java pleegden te doen.

5°. Dat zij de vorsten bij de hand leidende, zulks met gedekten hoofde onder den bepaalden pajong zullen doen.

6°. Dat zij den vorst geen sirie of wijn personeel mogen aanbieden, maar dit door een hofmeester of ander gekleedde bediende laten doen, die den vorst en den Minister de een na den andere zal presenteeren.

7°. Dat zij bezoek van den vorst ontvangende denzelven beneden aan de trap zullen recipieeren en naar binnen ge-