'42

hoop laag geboefte, dat alleen in den roof het bestaan moet vinden en onbeteugelt voortholt, zonder de gevolgen te berekenen, beleedigd, vermoord en beroofd: en het was om diergelijke euveldaden te wreken en door verdiende straffen in den vervolge te voorkomen, dat de Engelschen, nu dertig jaren geleden, Mukkir hebben aangevallen en verbrand; dat Noord-Amerika in 1832 een oorlogsfregat naar Kwala Batoe heeft gezonden, om het geheel te vernielen, hetgeen ook ten volle gelukt is; en de herhaling van zulke straffe maatregelen zal, van tijd tot tijd, noodig blijven, tenminste zoolang het Atjesche volk niet beter de rechten van andere natiën ontziet en, met een weinig minder gedachten aan zich zeiven, ophoudt die natiën te verachten.

De handel op Atjeh zelve is echter tegenwoordig van weinig aanbelang en wordt slechts gedreven door eenige Moorsche en Chineesche vaartuigen, die van de Malabaarsche en Malakkasche kust en van Poeloe Pinang komen. De weinige Europeesche schepen die daar aangieren doen zulks om brandhout en water in te nemen en zelden om te handelen.

Van den hoek van Atjeh tot aan dien van Sinkel, hebben handel en vaart een ander aanzien en vindt men meestal schepen van verschillende natiën, die zich van de eene naar de andere der zoogenaamde peperhavens begeven, om eene lading te zoeken. Zij voeren gewoonlijk de Engelsche, Eransche, Noord-Amerikaansche vlaggen en hoogst zelden, helaas! de Nederlandsche vlag.

Van den hoek van Sinkel tot aan de baai van Tapanoeli, zijn het weder de kustvaarders van Malabar, die zich in die wateren vertoonen, zoodat daar zelden anders dan de Engelsche vlag gezien wordt. De oorzaak daarvan is te zoeken in de verschillende voortbrengselen des gronds voor den handel geschikt, welke daar anders zijn dan verder noordwaarts; als ook in eene behoefte, die op het Atjehsche grondgebied door eigen maaksel wordt verkregen, doch meer zuidelijk aangebracht moet worden.