124

De Gouverneur-Generaal Coen en Raden voorkwamen door het vaststellen dier statuten de bedoelingen van het opperbestuur in Nederland, waarvan weldra eene aanschrijving in Indie werd ontvangen, „ omme de plaetse van Jacatra te verbatten tot eenen generalen rendez-vous, waertoe wij alsnu „zonder hinder ofte uitstel sullen connen procedeeren, als „zijnde dezelve plaetse en het land daaromtrent gelegen, ge„ conquesteerd ende gewonnen in een goede, oprechte en wel „ gefondeerden oorloghe, die wij nootsaechelijk tot onse decentie hebben moeten aannemen ende zoo uitgevallen is, „met Gods hulpe, dat de vijanden verjaecht zijnde, wij 't „zelve landt met een goeden titel moge besetten in vollen „eigendom, gelijck als de voorgaende Coninck ofte iemant „anders, die hij tot opperhooft zoude mogen hebben 't zelve „bezeten heeft, zal Uwe Excellentie daerom weldoen ende

„ voortvoeren met het geprojecteerde desseing zonder

„daarin iemand als superieur te erkennen, als de Doorluch„ tige Hooge Moogende Heeren Staten-Generael der Yereenigde

„vrije Nederlanden, Uwe Excellentie hooge Overighheit

„ende zal Uwe Excellentie de limiten ende 't gebiedt van „ hetzelve fort zoo ver te extendeeren, als tot meeste verzeec„kerheijt ende naer gelegenheit van zaecken ende tot meesten „dienste van de Compagnie zullen bevinden te behooren." J)

,,'t landt van Cberibon, in 't westen tot de limieten van Bantam, in 't „noorden over d'eilanden ende in 't zuijden tot aan de Zuijderzee"

1) De Jonge, 4e deel, bladz. CXXXII. In navolging van Hageman was ik onjuist, toen ik in 't Indisch Militair Tijdschrift N°. 2 van 1884 zeide dat Coen de grenzen van het land van Jacatra bepaalde in voldoening aan den last der Heeren XVII Als om de overeenkomst tnsschen de handeling van den generaal van Swieten en die van Coen zooveel te grooter te maken werd de proclamatie van 12 Februari 1874 uitgevaardigd eenige uren voor dat het telegram van het Opperbestuur dd». 2 Februari 1874 te Atjeh was ontvangen, „ zooals de stadt en het lant van Jacatra" tot aan de reeds genoemde grenzen door Coen werd verklaard door het recht van verovering eene Nederlandsche bezitting te zijn, maanden voor dat het schrijven der HH. XVII van 25 Maart 1620 zich in handen van Coen bevond.