348

heid der inkomsten uit de koffiecultuur en bij het met zooveel moeite nagenoeg hersteld evenwicht der begrooting, in twijfel verkeerden of het tegenwoordig oogenblik wel geschikt was om eene nieuwe categorie van uitgaven te scheppen (de telegraphische verbinding) en kortelings ingevoerde belastingen weder af te schaffen (de licentiën op den verkoop van tabak in het klein).

De meeste leden achtten dezen twijfel ongegrond. Zij deden opmerken, dat de voorgestelde telegraphische verbinding dringend noodig geacht wordt, zoo voor de ontwikkeling als voor de verdediging der buitenbezittingen, en allicht tot vermindering van andere uitgaven, in het bijzonder voor de marine, zal kunnen leiden. Wat het licentierecht op het debiet van tabak betreft, de afschaffing daarvan gaf aanleiding tot den wensch, dat Indië en Nederland voor eene herhaling van dergelijke bedenkelijke proefnemingen bewaard mochten blijven.

Daarentegen moest onder de bestaande omstandigheden ontwikkeling van Indie's productievermogen op ruimer schaal dan thans ook uit een fiscaal oogpunt dringend noodig geacht worden.

Met de meeste belangstelling had men kennis genomen van de Nota van inlichtingen betreffende den toestand van zeeen landmacht in Nederlandsch-Indie, door den Minister overgelegd naar aanleiding eener op den I4<3en April 1887 inde Eerste Kamer gehouden interpellatie. Uit die Nota bleek, dat de werkelijke toestand van het leger slechts in zeer onvoldoende mate uit de gegevens, jaarlijks bij het koloniaal verslag verstrekt, kan worden gekend. Daaruit volgde dan echter ook, naar men meende, dat de koloniale verslagen omtrent dit gewichtig onderwerp meer behoorden in te houden dan tot dusver het geval is.

Gaarne erkende men, dat de Regeering bij de aanvulling van het Indisch leger met groote bezwaren te kampen had. Uit den aard der zaak was de voorziening in de behoefte aan