351

slot der Nota sprake is, door den legercommandant aan den Gouverneur-Generaal zou zijn uitgebracht.

Wat den tegenwoordigen staat van het leger betreft, wordt de vraag gedaan of deze naar de overtuiging des Ministers van dien aard is, dat in de eischen van den dienst naar behooren kan worden voorzien. Mag uit het voornemen, om in het aanstaande jaar gecombineerde manoeuvres te doen uitvoeren, worden afgeleid dat de algemeene toestand van het leger thans minder dan in de laatste jaren te wenschen overlaat? Zijn er op dit oogenblik op Java meer dan drie veldbataljons „ compleet en gereed om uit te rukken ?"

Uit de in het koloniaal verslag opgenomen cijfers zou men moeten afleiden, dat de toestand betrekkelijk niet ongunstig is. Het aantal officieren is toegenomen; het incompleet, waarin overigens gemakkelijk te voorzien is, is van geringe beteekenis en in den loop van dit jaar nog verminderd. Ten aanzien van het kader, dat moeilijker is aan te vullen, vindt men in bijlage O van het verslag vrij geruststellende cijfers; in het verloop is ten volle voorzien, hetgeen de hoofdzaak is. Of voorts de buitengewone formatie voldoende kan geacht worden, valt moeilijk te beoordeelen. De sterkte is in verhouding voldoende. De groote vraag is echter, hoevele manschappen bruikbaar zijn.

Gaat men de bijlagen D en E van het verslag na, dan ziet men dat in 1886 het aantal berri-berri-lijders zeergroot, maar de sterfte betrekkelijk gering is geweest. De overgroote meerderheid der lijders (7597 van de 9763) wordt als hersteld opgegeven. De vraag is echter, wat hier onder herstel verstaan wordt. Is, vroeg men, de bewering juist dat een groot deel der herstelden nog geruimen tijd voor den dienst ongeschikt zijn? Zoo ja, kan dan wel worden aangenomen dat de manschappen voor het meerendeel geschiktheid bezitten voor de diensten, die van hen verlangd kunnen worden? De hieromtrent bestaande twijfel vond bevestiging in geschriften, van bevoegde zijde in het licht gezonden.