412

daarna als vrijwilliger hier te lande werd aangenomen, zou met soortgelijke voorbeelden vermeerderd kunnen worden. Dergelijke gevallen zijn een noodzakelijk gevolg van verschillen tusschen de voorschriften die gelden bij de keuringen ten behoeve van het Indische en van het Nederlandsche leger; sommige gebreken worden namelijk geoordeeld geen beletsel te zijn voor dienstneming hier te lande, wel voor den dienst in Indie, en de militaire geneeskundige autoriteiten aldaar hebben met klem aangedrongen op het behoud van deze verschillen tusschen de te stellen eischen van physieke geschiktheid.

Ook over de bijzondere voorschriften, thans verder bij de koloniale werving gegeven, wordt hieronder gehandeld. Van 1 April tot den aanvang van November 1887 zijn te Doesburg 72 zonder certificaat van goed gedrag uit den dienst ontslagen militairen weder ingelijfd om een proeftijd van zes maanden te ondergaan alvorens tot eene verbintenis voor het Indische leger te worden toegelaten; — daarvan waren er op 31 October 11. 11 weder ontslagen, die blijken hadden gegeven dat zij niet voor verbetering vatbaar waren, en waren er toen nog slechts 3 tot eene koloniale verbintenis toegelaten. Bij de beoordeeling van dit laatste cijfer lette men er echter op, dat tot ultimo April slechts 8 gewezen militairen den proeftijd te Doesburg aanvingen.

De oefening der inlanders, alvorens zij geacht worden afgeexerceerd te zijn, duurt 7 a 8 maanden.

De op 1 Januari 1887 aanwezige 1599 Amboineezen, waren verdeeld als volgt: 734 Amboinezen, 731 Menadoueezen en slechts 134 Alfoeren.

Met betrekking tot de wenken, die in het rapport der in 1879 benoemde commissie worden gegeven, en speciaal ten aanzien van de in dat rapport ontwikkelde denkbeelden om een korps vrijwilligers te vormen, dat in gewone tijden in Nederland garnizoen zou houden, doch zoowel voor de verdediging der overzeesche bezittingen als voor die van het Eijk in Europa beschikbaar zou zijn, meent de ondergeteekende