55

Voor buitenlandsche handelsbedienden is het veel rnoeielijker in Nederlandsch-Indie op kantoren eene plaats te krijgen dan in de Britsche koloniën, en wel omdat de groothandel, die zich bijkans uitsluitend in handen der Nederlanders en van enkele Engelschen bevindt, zijn personeel bij voorkeur uit het moederland aanvult. Daarenboven wordt van de aspiranten, behalve de kennis van hun vak, nog vereischt, dat zij het Engelsch, Duitsch en Eransch machtig zijn, waarbij nog later bekendheid met het Maleisch komt, welke taal zij op de plaats hunner vestiging leeren kunnen. Men gaat in Nederlandsch-Indie van de stelling uit dat de handelsbediende in den beginne weinig kunnende presteeren (leistungsunfahig), in den eersten tijd zorgen moet zich in zijnen nieuwen werkkring te bekwamen, zoodat hij dan ook een jaar lang bijkans zonder tractement moet werken. Blijkt het na afloop van dien tijd dat hij bruikbaar is, dan krijgt hij van zijn patroon een tractement juist voldoende om zeer zuinig te leven. Zijn verdere carrière gelijk op die welke zoovele in Engelsch-Indie vele vreemde maken.

Een zeer aanbevelenswaardig middel tot verlevendiging der handelsbetrekkingen tusschen Oostenrijk en Nederlandsch Indie zou de oprichting zijn eener speciale bank. Men heeft in dit opzicht slechts aan de Engelschen een voorbeeld te nemen, die als zij de mogelijkheid zien om ergens groote zaken te doen, dadelijk eene bank oprichten. Zoo hebben zij ook ten opzichte van Nederlandsch-Indie gedaan, en aldaar bankinstellingen gesticht die goede zaken maken. Dit voorbeeld behoorde door Oostenrijk gevolgd te worden, waarvoor behalve de gewone argumenten die ten gunste eener bank kunnen aangevoerd worden, vooral pleit dat, nu eenmaal de zaken in Nederlandsch-Indie op lange termijnen gedaan worden en de betalingen gewoonlijk eerst na 5 a 6 maanden geschieden, het voor den Oostenrijkschen handel van groot gewicht zou zijn, zijne wissels dadelijk ter plaatse te kunnen disconteeren. Bovenal wordt in het rapport de oprichting eener