208

Er moest dus, wilde men aan de slavernij zonder te grooten schok een einde maken, een andere vorm van dwangarbeid worden uitgedacht, die echter — kon het anders? — veel trekken met de slavernij gemeen had. Dat de contracten vrijwillig worden aangegaan, is toch waarlijk wel als eene bloote fictie te beschouwen, zeker althans in al die gevallen, waarin zij over het lot beslissen van zeer jonge kinderen, die pas uit het binnenland zijn aangevoerd, en, nog geheel in den natuurstaat verkeerende, met de blanken en de diensten die zij voor hen zullen te verrichten hebben, nog volkomen onbekend zijn.

Wij hebben dus twee punten zeer duidelijk onderscheiden: 1°. hoe de voor het contract bestemde kinderen verkregen worden, en hoe men met hen handelt vóór zij in dienst der blanken overgaan; en 2°. wat het lot der zwarten is, die door contract in dienst der blanken zijn overgegaan. Wat het eerste punt betreft, hebben wij gezegd, dat alles nog ongeveer is als in den bloeitijd der slavernij, en onze verdediging van de Portugeesche regeering, die niet bij machte is daarin verandering te brengen, schijnt ons nog al afdoende. En wat het lot der contractslaven aangaat, daarin is wel eenige verbetering gekomen; wij meenen onze grieven tegen de toepassing van het contractstelsel te hebben blootgelegd, en tevens te hebben aangetoond, dat veel van het kwaad zijnen oorsprong heeft in eene samenwerking van omstandigheden, waaraan niemand, en dus ook niet de Portugeesche regeering, iets veranderen kan.

Nu kan men wel in plaats van, zooals wij onderstellen gedaan te hebben, tot nut van hen die niet op de hoogte zijn, den feitelijken toestand te schetsen, dreigend den vinger opheffen en uitroepen, dat Portugal zijne plichten als koloniale mogendheid verwaarloost, maar zoodoende doet men eigenlijk niets. Wij Hollanders weten immers wel, dat eene koloniale mogendheid zich niet door een simpel verwijt tot haar plicht laat brengen.