269

naar het land drijft en vóór ze weêr teruggesleept wordt. Er was juist plaats voor ons beiden ; de roeier moest zich aan den achtersteven plaatsen en met een enkel riem stuurde hij de sloep. Het was geen zeer gemakkelijke zit, doch wij werden ampel voor ons ongemak vergoedt. Het smalle vaartuigje klieft het water zonder de oppervlakte te rimpelen, de riem roert het water alleen van achteren, en met kalme zee kan men perfect de wonderen des waters zien. Ik was waarlijk opgetogen. Ik ook kon verklaren „dat de werkelijkheid de meest opgewonden verhalen overtreffen, die ik ooit van de wonderen eener koraalzee las." Ik had mij nooit een denkbeeld gevormd van zulke verwonderlijke vormen van schaaldieren. Schitterend blauwe en roode sponsen, zonderling gekleurde weekdieren namen de plaats in van bloemen in de hoeken en gaten van de oneffen oppervlakte der watertuinen, terwijl visschen, prachtig getint, gestreept of gespikkeld, in en uit hare schuilhoeken zwemden.

Het bleek dat onze bootsman een duiker was, en hij duikelde telkens om wat wij begeerden van den bodem der zee naar boven te brengen. Ofschoon de inlanders niet aarzelen zich in de zee te begeven om hunne sloepen binnen te halen en eene gezwollen rivier achteloos doorwaden, hebben zij een afkeer van den regen. In het regensezoen gaan de minst gekleede kinderen water halen onder een groot blad, dat men op dezelfde wijze openslaat als muziekpapier, en onder dezelfde soort bedekking dragen de volwassenen hunne waren. Sommigen dragen een hoed van zulke groote afmetingen dat hij tevens als zonnen- of regenscherm dienst kan doen. Zonder dergelijke bescherming gaat niemand van huis.

Morgen, als het goed weer is, keeren wij terug naar Amboina. De wegen zullen weldra ontredderd zijn, ons huis druipt van het nat en is schier onbewoonbaar. Wij moeten oVer land naar Paso gaan, eene marsch van veertien mijlen. Het zou veel gemakkelijker zijn over zee te gaan, als de stroomen, tengevolge van de moesson, niet zoo gevaarlijk