330

grenzen van het Himalaja-gebergte tot Nieuw-Zeeland. Wanneer de tijd komt voor de Britten om zich uit Zuid-Afrika terug te trekken (en hoe spoediger dit geschiedt, hoe eer een einde zal gemaakt worden aan de oneer, den tegenspoed en de tegenwerking, die nu eenmaal bestemd schijnen hier al hunne schreden te volgen), dan is er geen twijfel aan, of er zullen tegen zulk een stap bezwaren gemaakt worden door Engelschen, die nu eenmaal kapitalen gestoken hebben in ondernemingen van handel en nijverheid in deze beide koloniën. Zij moeten dan echter bedenken, dat de offers, die van hen gevergd zullen worden, in waarheid niet zoo heel groot zullen zijn, dewijl de regelmatige behoeften eener kolonie wel dezelfde zullen blijven, welke vlag ook van hare publieke gebouwen wappert; en dat, indien ook al eenig geldelijk verlies hen door de verlegging der handelswegen ten gevolge der verwisseling van vlag mocht treffen, dit niet grooter en waarschijnlijk veel geringer zou zijn, dan dat, waaraan zich allen blootstellen die zich aan de onzekere kansen van den handel wagen. Mochten sommigen eenig verlies lijden, velen zouden daarentegen winnen. Ook zou de aangegeven verandering op den langen duur de goedkoopste weg voor ons zijn; want instede van een reeks van twisten en oorlogen aan de Kaap, die aan het tegenwoordig bestuur veel kosten met weinig profijt, zou het beheer van Nederlandsch-Indie, naar dezelfde Engelsche regelen als wij in Malaya volgen, onze uitgaven overvloedig vergoeden. De Maleiers zouden ons welkom heeten, en Besidenten met een kleinen staf van Europeanen zouden in den eersten tijd alles zijn wat noodig was; want zij zijn alles wat thans vereischt wordt in het Maleisch schiereiland.

Zulke quaesties als b.v. de vaststelling van het aandeel dat elk der beide landen zou moeten dragen in het waarborgen der publieke schuld van de koloniën of in de schatting der waarde van de openbare werken, aangelegd hetzij op Java en de onderhoorige eilanden, of in de Kaapkolonie