352

in Europa is veroorzaakt; hoe eindelijk ook de Nederlandsche koloniƫn hebben moeten deelen in de algemeene kwijning van handel en nijverheid, waarvan de ongehoorde oorlogstoerustingen en de weer opgewarmde protectie-politiek in de voornaamste Staten van Europa's vasteland zeker voor een groot deel de schuld dragen; dan moet men zich verwonderen dat die deficits niet grooter zijn, en dat men zelfs nu met vertrouwen kan zeggen, dat een weinig meer koffie en wat gunstiger markt ze spoedig zou doen verdwijnen. En werkelijk schijnen zich reeds sporen van verbetering te vertoonen. Men vergete ook niet dat de Eegeering, welke ook hare tekortkomingen mogen geweest zijn, wijs genoeg is geweest aan de tegenwoordige moeielijkheden de toekomstige ontwikkeling niet geheel op te offeren. De haven van Tandjong Priok, de gedurige uitbreiding van het spoorwegnet op Java, de geprojecteerde spoorweg op Sumatra, die den weg moet banen voor de ontginning der Ombilien-kolen, en de met kracht opgevatte triangulatie van dit eiland, mogen daarvan ten voorbeeld strekken.

Nu leide men echter uit dit vertoog niet af, dat ik het behoud der Gouvernements-koffiecultuur goedkeur; dat ik de wankelende politiek ten opzichte van Atjeh, die onze vijanden verbitterd heeft in plaats van hunne toenadering te bevorderen, niet betreur; dat ik de ongunstige stemming van een groot deel der Europeesche bewoners van Insulinde ten opzichte van het moederland niet bedenkelijk acht; dat ik den ernst niet inzie van den toestand waarin ons Indie in vele opzichten verkeert; dat ik de kleine middelen bewonder die worden aangegrepen om groote kwalen te genezen. Doch ik acht dit opstelletje volstrekt de plaats niet om de gebreken onzer koloniale administratie in het licht te stellen. Daarentegen wensch ik hier nadrukkelijk te verklaren, dat wij, in weerwil van dat alles, ons Insulinde, en Java in de eerste plaats, nog als een kostbaar bezit beschouwen; dat wij de hoop op eene betere toekomst nog geenszins laten varen;