353

dat wij geneigd zijn bij voortduring den weg te volgen, die in Insulinde tot verdere vrijmaking en ontwikkeling der bevolking leiden zal, en dat wij nog volstrekt niet geneigd zijn de handen smeekend tot de Engelschen op te heffen, opdat zij ons het zoozeer begeerde Sumatra, tot verlichting onzer lasten, zouden afkoopen, of zelfs het geheele Insulinde, dat zij zoo noode uit hunne handen tot de onze hebben zien terugkeeren, van ons overnemen om ons uit den geldelijken nood te verlossen; — zelfs al wilden zij ons de Kaapkolonie, die zij blijkbaar niet weten te regeeren, als brok toewerpen, om het nationaal gevoel te verzoenen met den afstand van het schoonste erfgoed onzer vaderen, en ons te vertroosten over het verscheuren der duizend banden die Nederland vooral met Java verbinden.

Zelfs na al de verliezen die de kwijnende toestand van den handel, en in de eerste plaats de suikercrisis, aan de Nederlanders die in Insulinde gevestigd zijn of er hunne inkomsten uit trekken, hebben berokkend, gaan onze belangen bij dat land niet meer op in de voordeelen die er de schatkist uit trekt. Dat was eenmaal, althans voor een groot deel, het geval onder het cultuurstelsel; maar wij hebben dat stelsel verworpen, niet alleen omdat wij hebben ingezien hoe onbetrouwbaar zijne uitkomsten zijn, maar ook omdat wij voor ons en onze kinderen in onze Indiën een worstelperk zien voor onze krachten; omdat wij er onze kapitalen wenschen te plaatsen, om ze vruchtbaar te doen zijn voor onze nakomelingschap; omdat wij hebben leeren inzien dat de rechtstreeksche voordeelen die eene kolonie voor de schatkist van het moederland oplevert, als niets zijn te achten in vergelijking met de weldaden die ze bewijst aan den nationalen rijkdom en de nationale kracht. Het is daarom dat wij der lang weerstrevende Eegeering den afstand van grond in huur of erfpacht, de gelegenheid tot het aangaan van werkcontracten met de inlandsche bevolking, hebben afgeperst, om naast de allengs wegkwijnende Gouvernements-industrie eene particuliere indus-