28

kwam de lieutenant Mattaux ons achterop. Deze keurde onze bedenkingen, voor zooverre ons betrof, goed; hij zelf wilde niet te min voortgaan, ons zelfs aanbiedende, indien wij langzaam wilden rijden en hem vergezellen, op een kleinen afstand vooruit te rijden, en ons wanneer hij onraad zou vernemen te komen waarschouwen.

Wij vonden dit echter niet geraden, en sloegen den terugweg naar Solo in. Te 12 uur kwamen wij weder te Klatten, alwaar wij besloten te vertoeven, totdat de grootste hitte van den dag voorbij zou zijn. Omstreeks 1 uur kwam er een estafette van den resident van Solo, met een brief aan den kommandant van het fort, met last om de noodige toebereidselen te maken tot het ontvangen van den lieutenant Burbure met 25 huzaren van het garnizoen van Solo, benevens 50 dragonders en 100 man infanterie van de troepen van Mangko Negoro, welke allen nog heden zouden afgezonden worden, ter dispositie van den resident en van den kommandant van Djokjokarta.

Wij vertrokken te 4 uur van Klatten; na een halfuur rijdens ontmoette ons de lieutenant Burbure, met zijne 25 huzaren en 50 dragonders, goed gewapend en gekleed. Ik herkende onder de laatsten eenige der zonen van Mangko Negoro, die met mij op Karang Pandang geweest waren. De lieutenant Burbure zeide dat hij order had zijnen marsch in den aanstaanden nacht tot Djokjokarta voort te zetten. Een uur later passeerden wij de 100 man infanterie. Omstreeks 6 uur ontmoetten ons nabij Karta Soera nog een 100 man infanterie, en een weinig later weder 50 dragonders, allen van Mangko Negoro. Dezen waren bestemd om te Karta Soera post te vatten.

De resident van Solo zou in den vroegen morgen van dezen dag met Mangko Negoro, den overste Cochius en eenige andere heeren, naar Karang Pandang vertrekken, om daar eenige dagen door te brengen. Alles was daartoe gereed, de rijtuigen ingespannen, en prins Mangko Negoro reeds vooruitgegaan om ziju gezelschap te ontvangen, op het oogenblik