12

leeftijd zijn overtuigd van liet voordeel om het kort gesneden te dragen, en gestadig werd ik lastig gevallen met het verzoek om mijne schaar te willen uitleenen.

Eens was ik bezig eene ster te knippen van rood papier om op het voorhoofd van een kind te plakken, toen een der omstanders — zelden waren die niet present in ons huis — het papiere vod machtig werd. H. zeide mij te beproeven om een haarlok van den man te bekomen en ik stelde hem voor om mij in zijn haar te laten knippen. Met de meeste bereidwilligheid legde hij zijn hoofd op mijn schoot, want hij verwachtte dat ik hem van zijn geheelen haardorsch zou bevrijden. Ik begreep dit echter niet, en, nadat ik eene lok geknipt had, wilde ik ze in een stuk papier rollen om ze aan H. te overhandigen. De man staarde mij aan, en, tot mijne verwondering, vroeg hij de haarlok terug. Ik volhardde om ze te houden, waarop de man in tranen uitbarstte, terwijl de anderen opgewonden raakten, blijkbaar meer van vrees dan van woede en mede smeekten om het haar terug te geven, dat ik dan ook eindelijk gedwongen was te doen. Het schijnt dat de Tenimbereezen dezelfde bijgeloovige vrees hebben, die ook op andere eilanden bestaat, dat eenig deel van den eenen persoon in het bezit blijft van een andere; in sommige plaatsen worden de afknipsels van nagels zorgvuldig begraven. Gedurende het alarm dat ik onwillekeurig had teweeggebracht geraakte mijn schaar in handen van onze gasten, en toen werd er ter dege haar geknipt. Een sterke wind blies juist in ons huis en joeg het geknipte haar over den vloer; ik was daarop minder gesteld in mijn eetkamer (vooral daar er geen kans was eenig haarvlok te bemachtigen, aangezien de snaken hun best deden om ze op te vangen), en ik verzocht hen naar buiten te gaan. Wij volgden, en, mijn rokken uitslaande, wist ik het zóó aan te leggen dat ik enkele stuks, die door den wind werden geslingerd, kon verbergen onder mijn voeten in het mulle zand, terwijl wij beiden leukweg de aandacht der omstanders afleiden.