83

doch verdient allezins zoowel door ons als door onze zuidelijke buren in ernstige overweging te worden genomen. Kleingeestige naijver moet daarvan niet terughouden. Niet altijd en onveranderlijk behoeven groote naburige havenplaatsen te denken dat de een zijn dood den ander zijn brood is. In onzen eigen klein land hebben wel verschillende havens haar eigen recht van bestaan en blijkt het dat de bloei van de eene haven nog niet den ondergang van de andere medebrengt. Zoo ook kan het gebeuren dat samenwerking eigenlijk van Zuid- en Noord-Nederland in beider beider belang is. Nederland en België staan, geïsoleerd, zwak tegenover omringende groote mededingers in het verre Oosten. Vereenigd zouden zij sterk zijn, en, wat ieder afzonderlijk met eigen krachten wellicht niet kan, zou met vereenigde krachten wel uitvoerbaar kunnen zijn. Wij geven thans het woord aan den heer Heemskerk: Geen tak van bedrijf is ten onzent zoo achteruitgegaan als de scheepvaart.

Het is overbodig dit in bijzonderheden nader aan te toonen, daar eene eenvoudige vergelijking van verschillende jaargangen van het boekje „Neerlands vloot en reederijen" dit duidelijk genoeg aantoont. Wij hebben geen rekenschap gehouden met de veranderde tijden; door het Suezkanaal is het gebruik van of de vraag naar zeilschepen voortdurend verminderd, en toen de zeilreederijen slechte zaken maakten, zijn zij genoodzaakt geworden te liquideeren, zonder dat ze, als elders, werden vervangen door stoombootreederijen. Uitgezonderd de Maatschappij „Nederland", die van Staatswege ondersteund wordt, bezitten wij geene enkele stoombootreederij voor de groote vaart, dan eenige booten van uit Rotterdam, die ook naar de Nederlandsch-lndische koloniën varen, en eene kleine maatschappij, die directe steamers naar New-York laat loopen. Aan het eigenlijke wereldverkeer nemen wij hoegenaamd geen deel.

Het gaat met de zeevaart als met nagenoeg alle andere