174

nog 8 maanden bij hem als onderwijzer geweest te zijn, werd hij gecommandeerd, om eene reis naar China mede te maken, die hij uitvoerig beschrijft. Hier hield hij zich lange in de stad Lamthey (?) op en keerde 1679 in Februari naar Batavia terug, waar hij den dood van Maatzuiker vernam en van hem de volgende karakteristiek geeft: Hij troostte de bedroefden, liet de armen nooit zonder gift heengaan en beschermde weduwen en weezen. Daarentegen liet hij geen misdaad ongestraft en haatte alle overdaad, vooral de dronkenschap. Hij schreef zijn naam niet met eene pen, maar met een houtje. Zijne kleeding was meestal zwart, 't Was een klein mannetje en ging van ouderdom geheel krom. Zijn opvolger was Eijkloff van Goens, die vroeger wapensmid geweest was en nu door God den Heere zoo hoog verheven werd.

In hetzelfde jaar maakte hij den beroemden veldtocht op Java tegen den Soesoehoenan Adipatti Ingalaja van Mataram mede, en dit is het belangrijkste hoofdstuk van het boek. Hij beweert, dat de bekende bevelhebber dezer expeditie, de kapitein Christiaan Poleman een Duitscher was, geboren bij Berlijn en de kapitein Coper of Cooper een Schot. De schrijver treedt als ooggetuige hier in bijzonderheden, die de geschiedenis niet vermeldt. Bij de verovering van Cacappar vielen den soldaten vele gevangenen ten deel en werden deze door hen verkocht of verspeeld. Een jonge slavin kostte omtrent 8 rijksdaalders, een knaap van 10-12 jaar 2-3 enz. Wreedheden werden, helaas! van weerskanten maar al te veel gepleegd. Zoo beweert hij, dat de bekende kapitein Tack, na de verovering van Kediri, zijnen gevangenen de neuzen, ooren, handen en voeten heeft doen afhouwen en kapitein Jonker de zijnen nedersabelde. Bij deze gelegenheid werd door de troepen een onmetelijke buit behaald, waaronder de kroon des rijks, die door een tamboer (de schrijver zegt dat het een matroos was) gevonden werd en waarvoor hem het gouvernement / 30,000 uitbetaalde, ofschoon zij eenige millioenen waard was. Ook Tappen ontving zijn deel in baar geld en