2

lieren. En dat moet ook wel, want die gewoonte spruit onvermijdelijk voort uit het in onze Oost gehuldigde bestuurstelsel, en geen recht van bestaan zoude hebben zonder dat stelsel, terwijl het stelsel zelf niet te handhaven zoude zijn zonder de kweeking en koestering van die gewoonte. Zij geeft den oppervlakkigen beschouwer allicht aanleiding een geringen dunk te doen opvatten van de kundigheden der besturende ambtenaren, welke wel niet zoo groot zijn als die dienaren zich toedenken, doch ook niet zoo luttel voorhanden is als het bestuurstelsel wel doet veronderstellen. Maar bij elke gewichtige gebeurtenis in dat land vol groen en zon versterken de ambtenaren die meening over hen door hun OostIndische doof- en blindheidgewoonte, zooals wederom duidelijk aan het licht is gekomen bij de laatste plaats gehad hebbende onlusten in Bantam en Soerakarta.

Niettegenstaande de geheele geschiedenis van NederlandschIndie bij herhaling heeft aangetoond, dat nimmer fanatisme doel of drijfveer was, waar verzet bestond van het Inlandsche element tegen het bestaande Europeesche gezag; waar botsing plaats had tusschen de handhavers van de orde en de Inlandsche bewerkers van wanorde; waar moord- en doodslag, plundering en vernieling door Inlandsche benden werden bedreven is immer en weer zoo ook bij de hierboven genoemde onlusten de oorzaak er van, door de ambtenaren voorgesteld geworden als geestdrijverij te zijn. Wanneer het Oost-Indisch doof en blind zijn bij de ambtenaren niet alles beheerschte, dan bevestigen zij de meening der meeste geschiedschrijvers, dat het veel gemakkelijker is om uit de plaats gehad hebbende gebeurtenissen en het verledene hetgeen te wachten staat aan te toonen dan daaraan het ware karakter toe te kennen.

De ernstige opmerker beseft uit hetgeen hij ziet en hoort, dat geen enkel goed bestuursman, en daarvan is Indie niet geheel ontbloot, geen oogenblik medegaat met het fanatismespook van het Indische bestuur, omdat de groote vrijheid welke aan de belijdenis van het Islamisme in Nederlandsch