116

toestand der Indische maatschappij is geheele overdracht van de wetgeving aan organen in Nederlandsch-Indië gevestigd niet wenschelijk; een deel der wetgeving behoort te berusten bij organen in het moederland zetelende."

Uitgaande van het beginsel van modern Staatsrecht, dat behartiging van de belangen van een volk het best door vertegenwoordigers uit zijn midden wordt waargenomen, moeten wij onderzoeken of het mogelijk is hier te lande vertegenwoordigers van Indië op de eene of andere wijze in een wetgevend lichaam toe te laten. Voorop stelt Spr. het feit, dat ons Parlement Indië niet in den waren zin des woords vertegenwoordigt.

Ons Parlement moge voortreffelijke eigenschappen bezitten en veel goeds voor Indië tot stand gebracht hebben — één ding is het niet, het is geen vertegenwoordiging van Indië. Men kan nooit zeggen dat Indië vertegenwoordigt wordt door de Staten-Generaal. Men zal Spr. misschien tegenwerpen, dat de Grondwet dit toch wel degelijk aanneemt, waar zij zegt (art. 78): de Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk. Dat zou echter hier spelen zijn met woorden; waar wij hier van vertegenwoordigen spreken, hebben wij geheel wat anders op het oog dan de historische beteekenis van die uitdrukking in de grondwet, die niet zegt, dat de Staten-Generaal uit het volk zijn voortgekomen, maar dat zij voor het volk bestaan. Eene vertegenwoordiging, zooals wij die hier bedoelen, is dat niet. Nu zal men zeggen, en men heeft het gezegd: „eene vertegenwoordiging is het toch in zooverre, dat hooggeachte koloniale specialiteiten in de Staten-Generaal zitting hebben." Inderdaad, de diensten die Indië van die mannnen getrokken heeft zijn in vele opzichten zeer groot; maar zij hebben die bewezen als gekozen door Nederlandsche kiezers, niet omdat zij vertegenwoordigers van Indië waren, niet omdat zij door de Indische bevolking waren aangewezen, als de mannen, die met hare behoeften het meest vertrouwd waren. En wie waarborgt ons verder