221

hen ter dood zullen worden veroordeeld ; en nu is bij dien oud resident de vraag gerezen, of er werkelijk noodzaak bestaat om die allen ter dood te brengen. Ik zoude niet anders durven adviseeren, wanneer ik wat te zeggen had, vooral omdat ik niet zou weten te zeggen wat men dan met die oproerlingen moest aanvangen; maar ik kan niet ontkennen dat ik eene levendige sympathie gevoel voor hetgeen de heer Swaving, met wien ik trouwens zeer in denkwijze schijn overeen te komen, schrijft. Ook ik heb medelijden met de volgelingen van een oproerig heethoofd en van priesters, die gebruik maken van de bestaande ontevredenheid, vooral wanneer het zoo weinig zeker is, of ons gezag en ons bestuur onschuldig zijn aan de oorzaken der onlusten. Ook ik geloof niet aan fanatisme, althans niet in zooverre, dat er geen fanatisme te vreezen is bij eene goed bestuurde bevolking, die niet bovenmatig zwaar is belast.

„Maar bovenal heb ik met den heer Swaving sympathie, omdat hij mij schijnt te zijn een bestuursambtenaar, die het volk dat hij regeerde — want dat doet een resident — lief had. Hij waarschuwt tegen cymisme, en terecht; sedert ik door een paar officieren de bewering hoorde uiten, dat het jammer was dat er in Bantam geen duizenden waren neergeschoten, verbaas ik mij niet meer over eenige opinie, die door wraakzucht of vrees wordt ingegeven. En waar in Europa zelf stemmen opgaan, om het strafrecht op andere leest te schoeien, waarbij ook gelet zal worden op de ware schuld der misdadigers uit een zedelijk oogpunt, daar vind ik het zeker niet te laken, dat er althans een woord wordt gesproken om te doen nagaan of de toepassing van het scherpe recht volstrekt noodzakelijk is. Ik ben het in het geheel niet eens met den heer Swaving, waar hij het betreurt dat in Bantam dadelijk krachtig is opgetreden; maar juist omdat dit geschiedde, behoeven wij niet te vreezen dat de inlander het zwakte zal achten, wanneer althans voor sommige genade boven recht wordt gesteld.