239

wijze zich van den bodem meester te maken. Zij leenen den argeloozen eigengeërfden geld op hun grond en herhalen dat met de grootste bereidvaardigheid, totdat zij beslag op den bodem kunnen leggen.

De leden van enkele onbeschaafde volksstammen hebben een vreemde manier om elkander hartelijkheid te betoonen. Bij velen wordt het kussen der Westersche volken door ruiken vervangen. Zoo schrijft een reiziger over een Mongool: „Hij rook van tijd tot tijd aan het hoofd van zijn jongsten zoon, een teeken van vaderlijke teederheid, bij de Mongolen gebruikelijk in plaats der omhelzing." Van de bewoners der Philippijnsche eilanden wordt verhaald: Het zintuig van den reuk is bij hen zoo sterk ontwikkeld, dat zij in staat zijn bijvoorbeeld aan zakdoeken te ruiken, wien zij toebehooren; en geliefden, die van elkander afscheid nemen, ruilen stukjes linnen van het goed, dat zij dragen, om, gedurende de scheiding, den geur van het geliefde wezen te kunnen genieten.

Onder de bevolking van Cittagong-Hill heerscht mede een zonderlinge gewoonte. In plaats van de lippen tegen elkanper te drukken, drukt de een den neus en den mond tegen de wang van den ander en haalt sterk adem. Hun wijze van spreken is niet: „Geef mij een kus", maar „Buik mij."

Zoo vertelt ook een ander reiziger van den Burmesischen volksstam: „Zij kussen elkaar niet, naar Westersche zeden, rnaar de een drukt mond en neus tegen de wang van den ander en haalt adem."

De Samoanen wrijven de neuzen tegen elkaar, waar wij kussen, en verzuimen hierbij niet, elkander eens goed te beruiken. Beeds de Heilige Schrift gewaagt van zulke gewoonten. Als de blinde Izaak er aan twijfelt of het zijn zoon Ezau !s, die naar hem toe komt, dan „ ruikt hij den reuk zijner kleeding en zegent hem."