308

dering van personen, aan wie de vier bovenstaande vrijheden niet zijn gegund: nl. inboorlingen. Wij vreezen geen tegenspraak, als wij zeggen dat daarmede de heidensche Kafferstammen, in Zuid-Afrika geboortig, bedoeld worden.

Men zal ons toch niet de oneer aandoen om ons met die stammen op één lijn te plaatsen? Het betaamt niemand om zichzelf te verheffen, maar het recht van zelfverdediging gebiedt ons om op te komen voor onze eigen waardigheid. Wij behooren tot een volk dat sedert duizenden van jaren reeds onder de beschaafde natiën zijne plaats inneemt, sedert eeuwen woont ons volk in Indie, en wordt gerekend onder de waardigste daar. Onze eigen families leven op goeden voet in Bombay en drijven handel over den geheelen Indischen Archipel, in Perzie, Arabie, Egypte en de geheele oostkust van Afrika. Overal zijn wij geacht en geëerd, omdat wij overal de overheid, als van Gods wege ingesteld, eerbiedigen, en niets van haar verlangen dan de bescherming van onze personen en goederen, zonder eenige begunstiging boven, noch uitsluiting van anderen.

Is de wet van 1883 op ons van toepassing ? Zeker is zij tegen ons gemaakt, maar wij meenen dat hierbij toch nog aan een misverstand moet gedacht worden. Artikel 1 spreekt van „de inboorlingrassen van Azië, en noemt dan in vreemde samenstelling eenige zeer verschillende naties op. Letterlijk zijn allen, iedere Hollander, iedere Afrikaner, iedere Engelschman, iedere Jood, van overoude afkomst tot de inboorlingrassen van Afrika behoorende. Wij meenen echter dat met die „inboorlingrassen" een soortgelijk menschenras bedoeld wordt, als wie wij hier in de republiek door „inboorlingen" verstaan, namelijk de zoogenaamde heidensche natuurvolken. Wij hebben het reeds gezegd: zulk eene gelijkstelling is eene beleediging voor ons. Wij zijn geen koelies, maar behooren tot den Mohamedaanschen godsdienst van het Turksche rijk. Ook geeft de uitdrukking Arabieren niet nauwkeurig onzen stand aan! Wij zijn: Engelsche onderdanen van het Indische