354

niet absoluut waar — wat velen ten onrechte voor het ideaal van een grondboek houden — maar slechts waar tegenover derden die handelden te goeder trouw (n.1. zonder van elders te weten, dat de inschrijving onjuist of onvolledig, of de ingeschrevene onbevoegd was), en die zich van de bekwaamheid der vervreemders overtuigd hebben. Is de boeking in strijd met het materieele recht, dan kan de ware eigenaar ze in rechten betwisten, en zijn belang intusschen door eene aanteekening in het grondboek beveiligen, waartoe de bevoegde rechter, als het beweerde recht hem geloofwaardig wordt gemaakt, verlof geeft. Dergelijke aanteekeningen zijn ook geoorloofd van rechten die op inschrijving wachten, mits onder toestemming van den eigenaar of den rechter. De bemoeilijking der aanteekeningen, in het grondboek, door allerlei bepalingen en formaliteiten, is echter oorzaak, dat zij bij lange na niet het succes der caveats hebben.

Uit een en ander volgt als algemeen rechtsbeginsel van het Pruisisch grondboekstelsel: „ Ieder die te goeder trouw en onder bezwarenden titel handelt met den ingeschreven eigenaar, verkrijgt door inschrijving een onbetwistbaar zakelijk recht."

Zijne beschouwingen resumeerende, toetst Spr. nu de rechtsbeginselen der drie ontwikkelde stelsels aan een voorbeeld. A, B en C zijn drie opvolgende houders van een onroerend goed. A is eigenaar; B, bezitter als eigenaar, krachtens een titel waarvan hij de gebreken niet kent, verkocht en leverde aan C, mede te goeder trouw. In het negatieve stelsel handhaaft A zijn recht op het goed, ook onder C en diens opvolgers; in het positieve — grondboek — stelsel wijkt hij voor C en diens opvolgers; in het Torrens-stelsel (nemen wij aan dat dit het geval niet ten eenenmale uitsluit) lost zijn eigendomsrecht zich terstond op in eene akte tot schadeloosstelling tegenover B, diens auteur of het assurantiefonds.

Ziedaar de formeele beteekenis der Torrens-wet in hare wezenlijke kracht!