410

middelen, die, naar ik hoop, met meer succes dan bij de berri-berri, moeten worden aangewend.

Bij het vestigen onzer versterkte linie te Atjeh zijn binnen onzen kring, in verschillende kampongs, Atjehers gebleven, die den vereerenden titel van bevriende Atjehers dragen.

Wanneer ge door die kampongs eene wandeling waagt — het is niet altijd even raadzaam omdat in of bij die kampons zich wel eens Atjehers van buiten de linie vertoonen! — dan zult ge in plaats van vriendschap en genegenheid haat en verachting lezen in den blik waarmede die vriend u begroet. U, den kafir, aan wien hij op de eene of andere wijze oorlogsschatting heeft moeten betalen; den onreine, die geen vrees meer inboezemt en op achting geen aanspraak kan maken; den Hollander, tegen wien hij in kracht schijnt opgewassen, en voor wien hij in moed niet onderdoet!

Het zou dan ook onbegrijpelijk zijn dat het Nederlandsch Indisch gouvernement door eene willekeurig getrokken lijn de Atjehsche bevolking zou kunnen verdeelen in goed- en kwaadgezinden. Een enkele Atjeher, binnen het door ons bezette gebied gevestigd, heeft het misschien, gedreven door eigenbelang — het hebben van huis en erf in de kampong — gebracht tot zekere neutraliteit, d. w. z. tot het niet daadwerkelijk deelnemen aan vijandelijkheden, maar van die zoogenaamde vriendschap onder de gegeven omstandigheden meer te verwachten, is onredelijk.

Een goed betaalde, goed geregelde politie- of spionnendienst zoude ons veelal daar de schuldigen doen vinden aan de strooperijen en aanvallen, met zoo groote driestheid tot zelfs onder de muren van den kraton ondernomen, welke behalve het materieele nadeel, zoo groote schade aan het moreel onzer troepen berokkenen en den weg banen voor de desertiebacil. Overdreven optimisme is zelfs niet in staat de „vrienden" geheel vrij te pleiten van deelneming aan die vijandelijkheden.

Ik herinner hier aan het geval dat na de verdwijning van