417

zich thans bevindt tegenover de andere mogendheden die aan de conventie deelnamen.

Toen in Augustus 1.1. de conventie onderteekend werd, is, naar men weet, besloten dat in deze lente eene commissie te Londen bijeen zou komen om de wetten of de wetsontwerpen te onderzoeken, in de verschillende staten voorgesteld met het doel om de conventie ten uitvoer te leggen. Gedurende de afgeloopen veertien dagen heeft deze commissie hare vergaderingen gehouden, en men verneemt dat, ofschoon nog geene der mogendheden, behalve Engeland, reeds een wetsontwerp tot bekrachtiging der conventie bij hare wetgevende lichamen heeft ingediend, zij toch alle zoodanige ontwerpen reeds hebben, die door de commissie onderzocht zijn, en ten aanzien waarvan zekere wijzingen zullen worden aanbevolen. Die wetsontwerpen zullen derhalve worden teruggezonden aan de regeeringen van welke zij afkomstig zijn; en wordt er aan het plan vastgehouden, dan zullen zij in de aanstaande winterzitting bij de wetgevende lichamen worden aanhangig gemaakt, want geene regeering zou er op gesteld zijn de conventie te bekrachtigen, alvorens de parlementaire machtiging ontvangen te hebben om de verplichtingen na te komen, welke die conventie haar zal opleggen. Bijaldien nu echter onze regeering inderdaad de onmogelijkheid heeft ingezien om ons Parlement over te halen aan de poenale sanctie der conventie zijne goedkeuring te hechten, hoe kan zij dan de overige mogendheden verzoeken, voort te gaan met maatregelen van wetgevenden en administratieven aard, die zij kent als ijdel, omdat ons aannemen van de poenale sanctie de sine qua non is van de conventie? Nemen wij die sanctie niet aan, dan vervalt toch de gansche conventie.

Het is ongetwijfeld wel wat vernederend voor onze regeering, aan de mogendheden te moeten raededeelen dat zij meer op zich genomen heeft, dan zij volbrengen kon, en dat zij hen allen vele moeilijkheden berokkend heeft, welke ver-

I. 27