Duitsche Kolonisatie.

Zoo eenige Europeesche natie geschikt scheen voor kolonisatie van vreemde gewesten dan is het voorzeker de Duitsche natie. Er is een oud populair lied waarin telkens gevraagd wordt waar het Duitsche vaderland is: in Pommeren of Swaben, aan de oevers van de Elbe, den Donau of de Main enz., en telkens het antwoord volgt: Neen, neen, het Duitsche vaderland is overal waar Duitsche harten warm kloppen. Het lied, dat in 1848 door" de Duitschers als eene volksmanifestatie voor de Duitsche eenheid bestendig gezongen werd, evenals later de „Wacht am Rhein," mag beschouwd worden als de uitdrukking van een ruimer bewustzijn van het Germaansche ras, namelijk dat het zich overal in de wereld thuis gevoelt, waar weelderige akkers te bebouwen zijn en, volgens de moderne opvatting, voordeelige zaken zijn te doen.

Geen enkel volk heeft getoond zich zoo gemakkelijk als de Duitschers te kunnen verplaatsen en van vreemde toestanden in vreemde landen partij te trekken. Men treft ze in alle werelddeelen aan, ijverig, werkzaam, sober, meestal onder de welvarende klassen der samenleving, dikwerf onder de rijkste ingezetenen, die zich van meet af naar boven hebben gewerkt. Het is bekend, dat reeds in de vorige eeuw, toen emigratie een zeldzaam verschijnsel was, de Duitschers de