44

gouvernement machtig genoeg geweest twee belangrijke veranderingen in te voeren in hun gewoonterecht — de eene met betrekking tot het landbezit, de andere ten aanzien van het huwelijk ■— de laatste als een gevolg der eerste. Onder inlandsch bestuur werden de beste dorpsvelden bezeten onder verplichting van personeele diensten, die de erfelijke bezitter verplicht was zoovele dagen in het jaar te gaan presteeren bij 's Koning paleis in de berghoofdstad. Het eene dorp moest een smid geven gedurende twee of drie maanden, een ander een kok, een derde een palankijndrager, of zoo menige gewone dagwerkers dat in den dienst van het paleis en van de publieke werken ten volle was voorzien. Het landbezit was erfelijk en onderworpen aan de wet van het land bij welke alle kinderen een gelijk deel erfden; doch de heerediensten waren onverdeelbaar en voor deze moesten tusschen de geërfden voorzieningen getroffen worden. Om deze moeielijkheid te overkomen moesten de dochters bij haar huwelijk haar rechten op land verbeuren, en namen de zoons eene vrouw voor hun allen te samen. Deze polyandrische gewoonte veroorloofde een der echtgcnooten naar de hoofdstad te gaan om heeredienst te presteeren, terwijl de andere of anderen thuis bleven om het landbouwersbedrijf uit te oefenen en voor de vrouw te zorgen. Doch spoedig na de invoering van het Britsch bestuur, werden de personeele diensten wegens landbezit afgeschaft en vervangen door het betalen van een tiende van de opbrengst der landen. De voornaamste oorzaak tot handhaving van het stelsel van polyandrie was dus vervallen, en in 1859 vond Sir H. Ward zijn gouvernement sterk genoeg om ze onwettig te verklaren. Zij is thans geheel verdwenen.

Het stelsel dor persoonlijke diensten gaf ongetwijfeld aanleiding tot ernstige misbruiken en voor vreemde overheerschers was het bezwaarlijk zuiver te handhaven; doch, na de afschaffing, geraakten van lieverlede de wegen en waterwerken in verval, en, wat betreft de gronden voor ge-