228

niet mogelijk is aan de verstrekkende wenschen van het Nationale Congres uitvoering te geven, zou het raadzaam zijn die ontevredenheid weg te nemen door het aanwijzen der toegevoegde leden te doen plaats hebben langs den weg van verkiezing en in zoodanige verhouding dat zij tegen den Bestuursraad in aantal opwegen. De verkiezing zou veilig kunnen worden toevertrouwd aan de municipale raden der groote steden, de universiteiten, de districts-raden en de kamers van koophandel.

Ook zou de bevoegdheid van den Kolonialen wetgevenden Raad kunnen worden uitgebreid tot de behandeling der begrooting, welke thans alleen in discussie komt indien er eene nieuwe belasting op voorkomt, en zou den Raad het recht van interpellatie kunnen worden toegekend, in toom gehouden door een vetorecht van den Gouverneur in Rade. Deze uitbreiding zou, meent de correspondent, ook wenschelijk zijn voor het gouvernement zélf, dat hierdoor gelegenheid krijgen zou om zijne inzichten en inlichtingen wereldkundig te maken over aangelegenheden, welke thans maar al te dikwijls door eene slecht ingelichte, onkundige of kwaadwillige pers onjuist worden voorgesteld.

Tegen het invoeren van een hooger beroep op eene vaste commissie van het Britsche Lagerhuis komt de correspondent nadrukkelijk op, uit eigen naam en uit dien van Macaulay in 1833, toen deze zich aldus uitliet: „Dat dit Huis is, of ooit zou kunnen zijn een doeltreffend werktuig om verkeerdheden in Indië tegen te gaan, ontken ik ten stelligste .... Dit Huis heeft den noodigen tijd niet om deze dingen te regelen; ook heeft het daartoe de vereischte kennis niet, en ook heeft het de middelen niet om tot die kennis te geraken." „Dit" — zegt de schrijver — „is met ongeveer even veel recht van toepassing op het Lagerhuis van 1890, waar in den regel, als er Indische zaken te behandelen zijn, met moeite het wettelijk vereischte cijfer van 40 leden bijeen te trommelen is. Gelukkig heeft de Britsche