234

eene groote schande beschouwd. Ook de krijgsgevangenen werden soms opgegeten.

Het zou ons te ver voeren, wanneer wij te veel over dit onderwerp gingen uitweiden. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat ik volgens sommige reisverhalen toch wel geloof, dat dit menscheneten wel degelijk door sommigen, al bracht de „adat" het mee, ook zonder dat, con amore werd gedaan en het hun niet veel moeite kostte, dezen burgerplicht te vervullen.

Zooals men het in de „natuurlijke historie van den mensch," dikwijls tegenkomt, zijn ook deze menschen-eters meer ontwikkeld op het gebied van „kunst en letteren," dan andere natuurmenschen, die zich altijd van menscheneten onthielden. De Battaks hebben en hadden al vroeg hun eigen alphabet en literatuur. Deze laatste bestaat uit eenige op boomschors geschrevene werken (poestaha's), die verzamelingen van „adats," stukken over de godenleer, tooverformulieren en verhalen van merkwaardige voorvallen behelzen. Van deze poestaha's zijn in ons museum eenige exemplaren aanwezig. Zoo ook een kunstig gesneden tooverstok, (ook een geschenk van den heer Gransberg).

Behalve uit het oogpunt van het Battaksche „spiritisme", is deze stok vooral ook merkwaardig door het snijwerk, dat met zeer eenvoudige werktuigen uit de hand werd vervaardigd. Op dit gebied zijn de Battaks zeer ervaren. Trouwens dit komt veel bij natuurvolken voor; misschien wel door dat zij er zoo ruimschoots den tijd voor hebben, in denzelfden geest als wij ook in de heidestreken onze schaapherders, die den heelen dag alleen zijn en betrekkelijk weinig te doen hebben, zien uitmunten in dergelijk soort van arbeid of andere knutselarij, waarvoor veel tijd en geduld noodig is.

Ook in snijwerk in ivoor zijn de Battaks meesters. Zij snijden uit ivoor armringen, zoo volkomen rond en glad gepolijst, alsof zij gedraaid waren.