297

binnen onze linie in Groot-Atjeh naar het gebied daarbuiten, veel van hare kracht zou verliezen, indien op de Westkust de gelegenheid bleef bestaan om de vijandelijke benden in Groot-Atjeh van het noodige te voorzien, van welke gelegenheid sedert de uitbreiding van de sluiting ter Noordkust inderdaad gebruik werd gemaakt.

De meer uitgebreide sluiting van de Noord- en Westkust heeft nog te kort gewerkt om er eenig resultaat van te kunnen verwachten. Het is moeilijk te zeggen hoe lang die maatregel zal moeten worden volgehouden alvorens hij afdoende resultaten oplevert; het is zelfs niet onmogelijk dat er nog meer uitbreiding aan zal moeten gegeven worden.

Voor de handhaving van den sluitingsmaatregel is de scheepsmacht in de wateren van Atjeh in December 1888 uitgebreid met 3 schepen en in December 1889 nogmaals met 3 schepen, waarvoor geen buitengewone uitgaven te doen waren. De sluitingsmaatregel in 1884 vorderde daarentegen wel buitengewone uitgaven, omdat daarvoor — zooals op blz. 3 van het Koloniaal Verslag van 1885 werd medegedeeld — schepen der Bataviasche havenwerken moesten worden geschikt gemaakt en omdat ter behoorlijke bemanning van de alzoo uitgebreide scheepsmacht personeel van de marine moest worden uitgezonden, terwijl ook het veel grooter aantal schepen meer kosten aan steenkolen, voeding enz. veroorzaakte.

De vraag, of eene scheepvaartregeling de voorkeur verdient boven het thans gehuldigde stelsel van sluiting der kust voor allen in- en uitvoer, durft de Minister vooralsnog niet bevestigend te beantwoorden. Met het oog op de tegen zulk eene regeling door eenigen, ook door den GouverneurGeneraal, aangevoerde bezwaren, waartoe ook gerekend worden de zware financieele lasten die daarvan het gevolg kunnen zijn, behoort deze zaak nog eens ernstig overwogen te worden. Inmiddels zal er gelegenheid zijn na te gaan