299

f. Expeditie naar Nieuw-Gfuinea. Sedert jaren wordt een groot deel van de kust van Meuw-Guinea aan de Geelvinkbaai onveilig gemaakt door roof- en sneltochten van de Papoea's van Wadammen en eenige andere daarmede verbonden stammen, tengevolge waarvan onder anderen de kust te Andai en. te Doreh, waar voorheen uitgestrekte nederzettingen aangetroffen werden, ontvolkt is. Een in September 1888 aangevallen stam, die onmachtig was om zich rechtstreeksch op de "Wandammers te wreken, doch naar Papoesche begrippen bloed voor bloed begeerde, doodde drie onder zijn bereik zijnde inlandsche jagers van een handelaar te Ternate. De Wandammers schijnen toen wegens het uitlokken van de gepleegde moorden eene bestraffing van het gouvernement te hebben verwacht, en dit te hebben willen tarten door aan den resident van Ternate eenige bamboe lansen te doen toekomen, welke handeling in die streken de beteekenis heeft van eene oorlogsverklaring. Alle pogingen, door den resident persoonlijk aangewend om met de bevolking van Wandammen en met hunne stamverwanten in aanraking te komen, zijn vruchteloos geweest. In hunnen overmoed bleven zij tegenover hem eene uittartende en vijandige houding aannemen. Eene tuchtiging werd dus noodzakelijk, en het is wenschelijk geacht daarvoor gebruik te maken van Tidoreesche hulptroepen, gesteund door een oorlogsschip. Tot dusver is nog slechts een zeer kort voorloopig rapport over den uitslag der expeditie bij het departement van koloniën ontvangen. Volgens dit rapport is de resident van Ternate per gouvernements-stoomschip „Havik" den 26sten December te Wandammen aangekomen, tegelijk met het oorlogsschip „Java" met eene notitie van 55 prauwen, bemand met 1522 koppen. De Wandammers vluchtten in de bosschen en werden door de inlandsche hulptroepen vervolgd, maar zonder veel succes. De kampongs tot Wandammen en Wanropen behoorende werden vernield. Te Ansoes en te Wandessie kwam de bevolking in onderwerping.