340

winstderving van ongeveer twee millioen guldens 'sjaars zoude te staan komen" ]).

Op 's Ministers schrijven werd door den GouverneurGeneraal 2) teruggekomen bij diens missive dd. 9 September 1856 nn. 672/2. Intusschen niet alleen de brief van den Minister was er de aanleiding toe. De Gouverneur van Sumatra's Westkust achtte een verhooging van den inkoopsprijs geraden: terwijl de Resident van Soerakarta den Gouverneur-Generaal had medegedeeld hoe de Pangèran Adipati Prang Wedono de wenschelijkheid van dergelijke verhooging had uitgesproken.

De Raad van ïfederlandsch Indie, van „consideratiën en advijs" dienende op de missives van beide genoemde ambtenaren, maar tevens ook op het schrijven van den Minister, was van oordeel dat er voor verhooging van den prijs ter Sumatra's Westkust en aan de Javaansche Vorsten uit te betalen, voldoende grond bestond — terwijl hij van meening was, dat zijne indertijd voor eene prijsverhooging op Java aangevoerde motieven in geenen deele door den Minister waren wederlegd. Zoodat de Raad dus van gevoelen was, dat de prijs verhoogd diende te worden, een gevoelen, waarin hij versterkt was door het bij artt. 46 en 56 van de destijds juist vastgestelde instructie voor den GouverneurGeneraal bepaalde.

De Gouverneur-Generaal kon wel niet „in alle opzigten" de redeneeringen van den Raad beamen, maar meende toch den Minister er op te moeten wijzen dat zoolang het Stbl. 1833 n°. 7 in verband met art. 56 R. R. van kracht

4) De opmerking van den toenmaligen Secretaris-Generaal — bij het concept van dien brief gemaakt — dat men, waar men naar recht en waarheid vraagt, niet vragen moet wat de waarheid, wat het recht kosten zal, omdat men zoo licht geneigd wordt de waarheid en het recht naar cijfers te plooien, schijnt den Minister niet getroffen te hebben.

2) De heer Duymaer van Twist was inmiddels door den Heer Pahud opgevolgd.