M 31.

564

Het zoude ons allen aangenaam zijn wanneer Z. H. Gel. in den cursus C2 gelegenheid vond meer tijd te besteden aan de behandeling van havens, dokken en polders."

1869. „De P. S. is dit jaar van een zijner meest gevierde docenten beroofd geworden. Om redenen van gezondheid heeft Prof. Lebret zijn ontslag genomen uit de betrekking, die hij zoolang met zulk een ijver en nauwgezetheid vervuld heeft. Het hartelijk vaarwel, dat wij Z. H. Gel. naroepen, moge getuigen van onze dankbaarheid voor zijne degelijke lessen, uitnemend geschikt om den lust tot eigen onderzoek bij ons op te wekken. Wij hopen, dat de heer Steuerwald ons dat verlies zal vergoeden."

Het op verzoek verleende eervol ontslag, hetwelk de studenten-almanak voor 1869 betreurt, was ingegaan 1 September 1868; dus met den aanvang van den nieuwen cursus. Het werd verleend bij Kon. besl. van 29 Aug. 1868 No. 58, onder dankbetuiging voor de den lande bewezen diensten. Weinige jaren vroeger had hij, vermoedelijk bij de optreding als hoogleeraar in de Polytechnische School, op verzoek eervol ontslag als ingenieur van den Waterstaat verkregen.

Spoedig na zijn komst als hoogleeraar hadden de leden van het Kon. Instituut van Ingenieurs beslag op hem gelegd door hem tot raadslid te benoemen in de Vergadering van 30 Juni 1861. Na het verstrijken der drie jaren van zitting j in den raad van bestuur werd hij in de Vergadering van 9 Juni 1864 herkozen.

Zijne ingenomenheid met die onderscheiding blijkt uit zijn deelneming in de werkzaamheden van het Instituut gedurende de jaren van zijn hoogleeraarschap te Delft; jaren, die misschien wel onder de gelukkigste van zijn leven hebben behoord, waarin levenslust bij hem bloeide, ook door omgang met bevriende collega's en hunne gezinnen, van welke een echtpaar, de Heer en Mevrouw P. Tetar van Elven in een der vacantiën tusschen 1860 en 1864 met hem en zijn ega een buitenlandsche reis deed. Een te Dresden van hem vervaardigd fotografisch portret kan daarvan getuigen.

In de Vergadering van 11 Februari 1862 trok hij belangstelling voor een zeer kostbaar planchet met alidade, hetwelk

nij m ae pauze vertoonde, maar waarvan de beschrijving ontbreekt.

Hoogst belangrijk was zijne bijdrage in de Vergadering van 15 April 1862 betreffende een bepaling van den tijd, hoofdzakelijk door waarneming van den stand der zon naar

eene uitvinding van M. ülbe te Lllwanger (Wurtemberg), opgehelderd door teekening en beschrijving (bl. 148, 171). Hij voegde er de beschrijving bij van een door hem bedacht eenvoudig middel tot bepaling van den middelbaren tijd, ter plaatse waar gebrek aan behoorlijk geregelde uurwerken bestaat.

Aan een voordracht over een grooten hevel nam hij door opmerkingen deel in de Vergadering van 14 November 1865 bl. 74.

Zoo ook aan een bespreking over twee onderwerpen, die in de Vergadering van 13 November 1866 ter sprake kwamen.

Het eerste was een door het raadslid Waldorp beschreven drijvend stoomgemaal (bl. 51), waartegen door den president nog al bezwaren werden aangevoerd, doch waarover het raadslid Lebret zich niet ongunstig uitliet. Het denkbeeld is later bij hoogen waterstand in het Bossche veld tijdelijk te 's-Hertogenbosch met vrucht toegepast.

De andere zaak was een nieuw goedkoop vervoermiddel (centrifère) door het raadslid Stieltjes in de Vergadering van 10 April 1866 (bl. 174) beschreven als dienstig voor het vervoer van niet breekbare stoffen, nader besproken in de Vergadering van 11 September 1866 (bl. 6) door het lid E. A. Haitink. In de Vergadering van 13 November vestigde Lebret de aandacht der leden op iets in den grondslag der berekening, dat tot een ongerijmde uitkomst zou kunnen leiden; een zaak, die ook het lid Delprat had aanleiding gegeven tot het toetsen van de inrichting aan een nadere berekening (bl. 64).

In de Vergadering van 13 November 1866 werd door het raadslid Galand een kort overzicht gegeven van het rapport der Internationale Commissie, benoemd tot het instellen van een onderzoek omtrent de te verwachten gevolgen van de afdamming der Ooster-Schelde voor * de bevaarbaarheid van de Wester-Schelde (bl. 50). Deze zaak maakte daarna in de

Vergadering van 12 Februari 1867 (bl. 198) onderwerp uit van beraadslaging, waaraan door Lebret werd deelgenomen. Hij zette (bl. 218) den toestand der rivier en zijne zienswijze omtrent de te verwachten verandering duidelijk uiteen. Nadeelige invloed zou ook volgens hem voor de scheepvaart op de Wester-Schelde niet ondervonden worden van de afdamming.

De mededeeling van het raadslid P. Caland in de Vergadering van 12 November 1867, over strandverdediging door middel van dammen, deed een leerrijke bespreking ontstaan tusschen vele leden, waaronder ook het raadslid Lebret, wier ervaring in dit opzicht hunne opmerkingen en meeningen zeer moest doen op prijs stellen.

Eenige jaren na zijn aftreding als raadslid ontstond tusschen het Instituut en hem een nieuwe aanraking ten gevolge van het verrassende aanbod van zijn broeder G. Lebret te Passaroean, die, na de circulaire van den Raad van Bestuur van 13 Januari 1882 over de wenschelijkheid van behoud of van wijziging van het „jaarboekje", met den wensch tot behoud, van zijne zijde, blijvenden indruk trachtte te maken door het aanbod van f 1000.—, gedurende twintig jaar, ter tegemoetkoming aan mogelijke financieele bezwaren. Hij machtigde zijn broeder J. Lebret tot regeling van die zaak ; deze kapitaliseerde het aanbod, stortte ineens f 14.000 in de kas van het Instituut en ontving van den Raad van Bestuur het verzoek in het vervolg met de Commissie van Redactie aan de inrichting van het jaarboekje mede te werken, waaraan hij gaarne voldeed. De naam van den milden gever werd op diens verlangen aanvankelijk geheim gehouden, doch na zijn overlijden bekend gemaakt in de Vergadering van 11 Februari 1896 blz. 54. De gift kwam weinig tijds daarna wederom ter sprake, toen hoogst ondankbaar, omtrent de bedoeling van den schenker onjuiste meeningen werden ver¬

kondigd, en het door hem geschonken kapitaal herhaaldelijk bedreigd werd aan zijne bestemming te worden onttrokken ; een gevaar, dat in de Vergadering van 13 November 1900,

naar men mag hopen, voorgoed is afgewend; ook ten gevolge van de duidelijke verklaring van den broeder, die met de regeling was belast geweest.

Na het verlaten van de loopbaan van hoogleeraar schijnt hij zich aan het verblijf in Delft nog te veel gehecht te hebben gevoeld om die plaats spoedig vaarwel te zeggen.

Eerst in 1873 vestigde hij zich te Oosterbeek, waar hij een buitengoed, de Dennenkamp, waarvan hij eigenaar geworden was, betrok, en zijne overige levensjaren doorbracht. Op een daarbij behoorend uitgestrekt park weidde hij aanvankelijk

| schapen, later geiten, van wier dankbaarheid voor versnape| ringen hij genoot, zoodra hij zich in hare nabijheid vertoonde.

Door de nabijheid van Arnhem werden aldaar nog al eens muziekuitvoeringen bijgewoond.

Bij het geluk, dat het idyllisch leven hem verschafte, voegde zich de voldoening van medemenschen, die door de fortuin minder bedeeld waren, in moeilijke oogenblikken te kunnen te hulp komen.

In de uitoefening van liefdadigheid werd hij door zijn liefdevolle gade krachtig ter zijde gestaan. Deze was hem bovendien in zijn zwakken gezondheidstoestand een steun en zorg, in die mate dat de kennissen wel eens vreesden, dat zij hem te veel vertroedelde. Zeker heeft haar dood den 19 Mei 1899 hem een knak gegeven, dien hij niet meer is te boven gekomen, Vooral droeg daarna tot zijn achteruitgang bij een val, dien hij 27 Januari 1901 het ongeluk had te doen, en die hem in een hulpbehoevenden toestand bracht. Zijn nichtje, Mejuffrouw A. W. Lebret, die hem na het overlijden van zijne echtgenoote met trouwe zorg is komen bijstaan en met engelenliefde zijn lijden zooveel mogelijk verlichtte, vermocht niet hem van zijn verval te doen opkomen.

Den 9den Februari 1906 ontsliep hij kalm, zooals hij geleefd had. Hij werd niet alleen door haar en andere bloedverwanten en vrienden betreurd, maar ook en inzonderheid door al de beweldadigden, die wel allen ook uiterlijk in den rouw zouden hebben willen gaan, zooals door een aanzienlijke vrouw, ter plaatse bekend, uit de volheid van haar gemoed aan schrijver dezes werd medegedeeld.