B. 144

Bouw- en Waterbouwkunde 10.

No. 27 —1930

Het gemaal van den Polder Walcheren

door

jhr. ir. J. L. BOREEL.

De waterstaatkundige toestand van den polder, de gebreken der afwatering, afwatering, beschrijving van het gemaal.

de plannen tot verbetering der

Wanneer men in het archief van den Polder Walcheren snuffelt, stuit men herhaaldelijk op klachten over onvoldoende afwatering. Sinds het bestaan van den Polder, die vrijwel het geheele eiland Walcheren omvat, is de afwatering dan ook wel onbevredigend geweest.

Tot voor kort loosde de Polder zijn overtollig water op natuurlijke wijze door middel van suatiesluizen op het buitenwater. Omstreeks 1870 had een belangrijke wijziging in den waterstaatkundigen toestand van den polder plaats. In verband met den aanleg van den spoorweg, in die jaren, werd het Sloe afgedamd en het Kanaal van Vlissingen naar Veere met zijtak naar Arnemuiden gegraven. Tengevolge hiervan werd de polder in drie waterstaatkundig gescheiden gedeelten gesplitst. Twee van die deelen liggen ten oosten, het derde en grootste van 14.000 ha ligt ten westen van het kanaal. Het kanaal heeft een peil, dat 2.20 m hooger dan het polderpeil is. (P.P. = 1.30 m — N.A.P.) De ingelanden hoopten toen, dat door deze wijzigingen, waartoe ook behoorde het maken van nieuwe watergangen en suatiesluizen, de afwatering belangrijk zou verbeteren. Die hoop werd niet vervuld. Voor de beide deelen ten oosten van het kanaal bleek de afwatering zeer matig uit te vallen, voor het deel bewesten het kanaal bleef de afwatering zeer onvoldoende.

Dit gedeelte van den polder bewesten het kanaal wordt

thans bemalen. De hoogte ligging van dezen polder is zeer onregelmatig. Verspreid liggend in den polder, onderscheidt men hierin een viertal groote lager gelegen kommen, terwijl nog tal van kommetjes door den geheelen polder worden aangetroffen.

Bij regenval van beteekenis verzamelt zich het water van de hooger gelegen landen in deze kommen en worden eenige duizende ha overstroomd en even zoovele dras gezet, daar tengevolge van de gebreken, die afwatering heeft, het overtollige water niet spoedig genoeg afgevoerd kan worden.

De gebreken van de afwatering zijn; te geringe capaciteit van de watergangen in den polder, te gering afvoerend vermogen van de sluizen te Vlissingen en Veere, waardoor de polder thans zijn overtollig water loost, onvoldoende waterberging, en ten slotte, dat ten gevolge van heerschende westen tot zuiden winden, in tijden van veel neerslag, de