153

1981.

Maximum arbeidsfactoren.

w»! m2 Schakeling.

Secundair. Prim.wikk. Toevoerl.

1 2 — 0.71 1.00 1.00

2 4 L„/+„ 0.64 0.91 0.91

3 3 YJYD 0.69 0.69 0.69 3 3 Y/Y, - - 3 3 A/Y„ 0.69 0.69 0.84 3 3 YJZB 0.69 0.84 0.84 3 3 Y/Z0 0.69 0.84 0.84 3 3 /\JZ0 0.69 0.84 0.84 3 6 YJVJB 0.55 0.78 0.78 3 6 Y/Wo - — — 3 6 A/Y7„ 0.55 0.78 0.96

Voor een driephasengelijkrichter: F/Z0 of A/Zo

Voor een zesphasengelijkrichter: A/ VI0.

Thans lijkt het mij nog van belang, eens na te gaan, hoe de arbeidsfactor van een net beïnvloed wordt door een aangesloten gelijkrichter.

We zullen daartoe nagaan, wat de resulteerende arbeidsfactor wordt, wanneer op een bepaalden phaseverschoven sinusstroom, de in de toevoerleidingen aanwezige gelijkrichterstroom gesuperponeerd wordt en wel voor de twee belangrijke gevallen; n.1.;

voor drie phasen: F/Z0

voor zes phasen: A/F70.

1°. y/Z0-schakeling: . In fig. 11 is de sinusstroom, waarop de gelijkrichterstroom gesuperponeerd wordt, streeppunt geteekend. Het totale vermogen wordt dan:

En In V'd /2t . V 3'

V 3 1 2

Wi

+

4* Én Jl

1/2 1/2

cos (ps

^ cos $ f . .( verg. blz. 149).

De effectieve waarde van den totalen stroom berekenen we als volgt:

2tt

h2

iis)2 d © 2 ff

7/2 = -i- [in2 d e -f -i- ( iis2 d © + ^- | 2 t'zi tb d ©

2* J 2 * J £ TC J

O O O

2 *

= 42 + ïïfl + _L f2 itl iis d ©

2 2 TT J

Nu is:

2fT

2^ 3

f2^, i;sd© = j2Ji1sin(& + ^ . hs sin (0 + p) d 0

O O

«ir

+ ƒ2 7^1sm (e-f-|) • ^ sin (e + p) d © (7)

2jï

3

Hierin is: c = S +

(7) We tellen hier 0, vanaf het punt 0 (fig. 11).

Deze waarde van p ingevuld en de voorgaande verg. uitgewerkt, vinden we:

3 9. ~ V ai

J 2 ii1iisd& = Ii1 ha ^ +

O

Verder is:

2*

t . 2*

3 ' 3

We vinden dus:

T9 7n2{2* .2*

+ 2 ^ *

cos ((ps — 5)

(verg. blz. 149)

1/3/

3 , *

|4 T 3

cos (cps — 5)

= 0.47 li2 + 0.50 7j« -I- 0.82 7ft ƒ/ s cos (<ps — S) ïy = 0.5 En2

W =

3Ei? h? (2 tc , K 3\a 2 „ , jEi t2 ïi s2

16 tc2 V 3 2

+

cos2 5

/

& 2Jz. Jzs V-ó i2tc . Vb

cos2 (ps

\ /.n» S /v>« /ft.

2 —

4* V 3

= 0.17 Ei2 li » cos2 s + 0.25 Ü t2 Iz s2 cos2 <ps + + 0.41 Ei2 lijis cos 5 cos 4>s

en hieruit:

1T;2

w2 =

Ei2h2

0,17 /z,2 cos21 + 0,25 £ 2 li 2 cos2 <ps+ 0.41 E\ 2 Iil lis cos S cos <fu

Stel:

0,50 Ei, j 0,47 /z,2 + 0,50 Iu2 + 0,82 Ih In cos (<ps — 5)

2 —

= q

dan:

0,17 cos2 S + 0,25 q2 cos2 (ps + 0,41 q cos S cos (ps

~'Ö^35~+~Ó,25 q2 + 0,41 q cos ((ps - f)

of, wanneer we $ verwaarloozen.

_ 0,17 + 0,25 q cos2 (ps + 0,41 q cos (ps **1 = 0,235 + ~Q25~q2 + 0,41 q cos (ps

Daar in de formule voor pi nu alleen cos (ps voorkomt zal het voor de waarde van dezen arbeidsfactor volkomen onverschillig zijn of (ps pos. of neg. is.

Dit is zeer eigenaardig, want het blijkt, dat de gelijkncnterbelasting, zoomin met een naijlende als met een voorijlende wisselstroombelasting te vergelijken is, wat betreft den arbeidsfactor.

Uit het volgende voorbeeld blijkt dit heel duidelijk:

cos (ps = 0,8 q = 1

We vinden dan:

tu2 = 0,81 dus pi = 0,9

WaB alleen de de wisselstroom aanwezig, dan was: pi = 0,8

Was alleen de gelijkrichter belasting aanwezig, dan was:

pi = 0,84 (zie eerste kolom op deze bladzijde.) Wat blijkt dus?!

De gelijkrichter oefent bij de hier beschouwde schakeling een belangrijke compenseerende werking uit en, wat zeer eigenaardig is, zoowel voor- als naijlende stroomen worden gecompenseerd (bij verwaarloozing van S in gelijke mate, anders niet precies); immers we hebben alleen met cos<J>ste maken en deze is altijd pos., wat ook het teekén van (ps zrj.

2°. AIVI0-schakeling.

Nu krijgen we de stroomen tz, en iis uit fig. 17 te superponeeren.

Hier vinden we op dezelfde wijze als in het voorgaande geval:

77, r, T/f-i /- V'a\ Bi

V3 1 2 1

Wi =

li2 =

2tc

h 2 /TC . TC\ . 1'lS1

• 1 i u »« i -4-

-Vee» ï + Trk • v% •cos $s

2 1 * \4 '

1/3

) 7z: Izs cos (<^s—S)