B. 74

De Ingenieur no. 17. Bouw- en Waterbouwkunde 6.

27-4-1934

Fig. 2.

Fig. 3.

en een vaste onderlaag. Voor elke laag werd in afzonderlijke proeven de weerstand bepaald. Men vond de waarden Po = 0.2 ö/m3; p, = 0.74 ö/m3; en p2 = „ ö/m3. Voor het proefstuk van de gezochte fundeeringslaag was de weerstand zoo groot, dat deze ten opzichte van de andere twee als oneindig genomen mocht worden. De eigenlijke methode berust op het scheppen van een electrisch veld in de te onderzoeken lagen door het inbrengen van den stroom door de electroden A en B (zie fig. 1). Tusschen twee willekeurige punten N en M wordt nu het potentiaal verschil bepaald door aflezing van een tusschen deze electroden geschakelden potentiometer. De schijnbare weerstand van de onderzochten laag wordt nu gevonden door berekening uit de formule: pa = k. /\V. Hierin is AF

i

het gemeten potentiaal verschil, i de stroomsterkte van den toegevoerden stroom en k een constante, die afhankelijk is van de onderlinge afstanden van A B N en M. Door het veranderen van den afstand AB bereikt het meetbare electrische veld grootere diepte, d.w.z. bij kleinen afstand AB betreft de gemeten weerstand hoofdzakelijk de boven¬

ste laag, bij grooten afstand voornamelijk de daaronder liggende laag. Om nu de dikte der bovenste laag te vinden, worden voor verschillende waarden van e = f(E) de verhoudingen pa jpo en AM/E bepaald (fig. 1) en als kromme in een diagram samengesteld (fig. 2). De gemeten schijnbare weerstanden worden eveneens in teekening gebracht (getrokkken lijn) en vergeleken met de berekende krommen (gestippelde lijnen). Door interpolatie vindt men de dikte van de laag.

Fig. 3 geeft het door den schrijver benutte schema en toont hoe eenvoudig de gebruikte installatie was. B (een punt ver verwijderd van de andere contacten) en A zijn de electroden voor den toegevoerden stroom. iV en M zijn de punten, waartusschen het potentiaalverschil wordt bepaald. De drie electroden ÏV, M en A zijn bevestigd aan de uiteinden van een drieaderigen kabel. De afstanden NM en AM kunnen veranderd worden. Ter vereenvoudiging van de formules werd AM steeds gelijk aan NM genomen bij de wijziging van den afstand NM. De potentiometer en de batterijen werden op het vaste land geplaatst ten behoeve van een uiterst nauwkeurige aflezing met het oog op den reeds zwakken stroom, die zich in de aardlagen verspreidt. Het zoute water tracht door zijn goede geleidbaarheid den stroom als het ware te kanaiiseeren.

De meting geschiedt nu als volgt: door een motorboot wordt de kabel afgerold en volgens de te meten lijn in het water neergelaten. Na elke aflezing wordt de kabel een eind ingetrokken, waarop weer een nieuwe waarneming volgt. Is de geheele sectie zoo afgemeten, dan worden de afstanden NM en AM gewijzigd. Opnieuw wordt de kabel te water gelaten om dezelfde serie metingen te herhalen. Vijf of zes van zulke waarnemingsreeksen waren voldoende om met de gewenschte zekerheid het plaatselijk profiel in kaart te brengen.

Onder de bijzondere, bij het meten ondervonden, moeielijkheden wordt gewezen op het aanwezig zijn van vagebondeerende stroomen van het tramnet en op het inwerken van zoute mistdampen op het isolatiemateriaal. Opgemerkt wordt, dat door het gebruik van een veeladerigen kabel de meting veel sneller kan verloopen. Over de gebruikte electroden worden geen bijzonderheden vermeld.

Het laatste hoofdstuk geeft de bereikte resultaten voor de drie opgemeten gebieden in vergelijk met de door de contróleboringen verkregen uitkomsten. Deze zijn voor het goede overzicht hieronder in een tabel samengesteldDe auteurs meenen, dat de resultaten navolging der werkwijze verdienèn.

Groepen Aantal waar-1 Plaatselijke Dikte der bovenste

nemingen | diepte der zee laag (electr.)

1 50 ! 34 tot 38 m 10 tot 21 ni

2 15 15 „ 18 m j 4y2 „ 6% m

3 19 6 ,, 15 m 1% ,. 5 " m

Dikte der bovenlaag in de

plaatsen der contróleboringen Opmerkingen.

elektr. boring

17,50 m 20,65 m in open zee weinig betrouwbare boorresultuten-

5,00 m 5,00 m in dc haven.

4,00 m 3,35 m in de haven.

Ir. W. C. Sauu.