19-3-1937

De Ingenieur no. 12. Werktuig- en Scheepsbouw 3.

W. 25

Zoowel bij Maetin, als bij Kloos kwam ook duidelijk aan het üeht, dat men een geniaal ingenieur kan zijn zonder dat Hen uitblinkt in hoogere wiskunde.

De baanbrekende constructieve talenten van Kloos spreken zeer sterk uit de machineinstallatie van de „Vulcanus", die in 1910 werd afgeleverd aan de Anglo-Saxon Petroleum Co., en waarmede pionierswerk werd verricht ten opzichte van de invoering van den Dieselmotor in de groote vaart.

Na het bekend worden der resultaten met Dieselmotoren in de allereerste jaren van deze eeuw, had Werkspoor dadelijk de groote beteekenis, welke deze motor ook voor de zeevaart zou kunnen verkrijgen, ingezien en zich reeds in 1902 een licentie ver¬

zekerd van de Maschinenfabrik

Augsburg-Nürnberg. Nadat eerst met den bouw van eenige motoren voor stationnaire installaties ervaring was opgedaan, begon Kloos volgens eigen plannen den motor geschikt te maken voor het zeebedrijf, waarbij men voorloopig bij het vierslagstype bleef. Eerst werden een paar kleine machines gemaakt, waarbij de achteruitbeweging werd verkregen met behulp van een keerkoppeling in de asleiding of door middel van een schroef met verstelbare bladen. Daarna werd voor de „Vulcanus" voor de AngloSaxon Petroleum Co. de eerste omkeerbare scheepsmotor ontworpen voor 500 as-pk en van zoodanige constructie, dat daarop ook voor grootere machines kon worden voortgebouwd.

Het lag voor de hand, dat daarbij zooveel mogelijk werd aangesloten aan de scheepsstoommachine, waarvoor men in den loop van jaren tot een vrijwel vaststaand type en een Uiterst betrouwbare constructie was gekomen. Het is de moeite waard in enkele groote lijnen na te gaan hoe Kloos zijn nieuwen motor inrichtte en daardoor, wat ons land betreft, de eerste schreden deed op den weg, die geleidelijk tot den modernen Dieselmotor voor de zeevaart heeft geleid.

De machine voor de „Vulcanus" kreeg 6 cylinders (fig. 16 en 17). Al dadelijk trekt de aandacht dat de constructie van den trunkzuiger met zuigerpen, die voor motoren te land algemeen was, vervangen werd door die met zuigerstang en kruishoofd. Over de voordeden hiervan behoef ik niet uit te wijden. Zij springen in het oog.

De beweging voor „vooruit" en voor „achteruit" werd aldus verkregen:

Twee excentrieken, onderling onder haakschen hoek op de hoofdas gespied, brachten de draaiende beweging over op een hoog gelegen krukasje met haaksche krukken (fig. 18), op overeenkomstige wijze als dit bij de gekoppelde as van een locomotief geschiedt. De lange excentriekstangen werden blijkbaar beurtelings op trek en op druk belast en moesten dus stijf zijn. Zij bestonden bij de Vulcanus uit stalen pijpen. Een tandrad op het krukasje dreef in de verhouding 1 op 2 twee tandraderen, elk op een duim- of nokkenas, één duimas voor „vooruit" en één duimas voor „achteruit".

Evenals men bij een stoommachine de schuiven op de meest directe wijze drijft door één stel vooruit-excentrieken en een tweede stel achteruit-dito, die naar behoefte voor hun werk worden gezet, liet Kloos nu ook de kleppen voor de motorcylinders bewegen door een afzonderlijke nokkenas voor „vooruit" en een tweede nokkenas voor „achteruit". Om de eene of de andere nokkenas in dienst te kunnen stellen, waren de bussen of kussenblokken ervan aangebracht in de uiteinden van tuimelaars,

Fig. 16. Motor van het M.S. „Vulcanus". Langsaanzicht en -doorsnede.

Fig. 17. Motor van het M.S. „Vulcanus". Eindaanzicht.

Fig. 18. Omkeerbeweging van het M.S. „Vulcanus

vastgespied op een omkeeras. De hartlijn van deze omkeeras viel samen met die van het krukasje en zoo bleven de tandraderen steeds in ingrijping bij het omzetten. In fig. 18 staat de vooruit-duimas in het werk.