„rtim»™.™™ _ -i- .7 „,-- ar-rn BMfll * Mi ■ ■ • V .J

DE VERANDERINGEN OP HET LEIDSCHE PLEIN.

Royaards verbannen van het Leidsche Plein; het is de groote tragisch-komische gebeurtenis in het artistieke leven dezer dagen. Er zijn mensehen die er de handen over in elkaar slaan en het zich maar niet begrijpen kunnen: God Royaards verjaagd uit den Tempel! Zoo maar, zonder ceremonieel, met één hamerklap in den Amsterdamschen gemeenteraad. Het is ontzettend en ontstellend. Nu staat artistiek Nederland aan den rand van een afgrond...

Dat, althans, wilden de „ingezonden stukken" doen gelooven, die „vrienden" van Royaards, waarvoor men lezen moet: onder suggestie van Royaards verkeerende kunstmaniakken, in de dagbladen hebben gelanceerd. Wij maken ons intusschen geen oogenblik benauwd. Wie Royaards wil zien en zijn onbetwistbaar groote regiekunst wil bewonderen en de kunst en den smaak van zijn staf van behangers en stoffeerders, vindt daar ook elders gelegenheid voor, vermoedelijk in het Grand Theatre, waarmede, naar men zegt, Royaards op het oogenblik, onderhandelingen voert.

De massa echter, het publiek, dat heusch nog altijd dól is op tooneel, wil tooneelspel zónder franje van allerlei aard en het heeft er min of meer recht op, dat in den door de gemeente ter beschikking gestelden stadsschouwburg ook werkelijk wordt gespeeld. De héél enkele maal in het af geloopen seizoen, dat Royaards een bijzondere première heeft gegeven, was de schouwburggevuld met literatoren, schilders en leveranciers, met hun dames, van meubelen en draperieën en voor het overige vulden de zaal lang-gelokte menschen die wel eens een enkele maal goede kunstidealen hebben, maar die zich als regel bewegen in een richting' juist

tegengesteld aan die van den weg welke er heen leidt.

Maar... maar... deze menschen vormen niet het „publiek" dat de gemeenteraad op het oog heeft, wanneer het de kunst subsidieert. De groote massa blijft koud van dit soort tooneel, erger nog, Royaards heeft het groote publiek van het tooneel vervreemd.

Het staat er als een aanklacht, als een heftig verwijt, maar het is onze rotsvaste overtuiging. Waarom loopen de theaters vól als er gespeeld wordt op de planken, als Bassermann er is, of Moissi, of de Vries, of Musch of Bouwmeester in een goed milieu ? Men gaat toch niet naar den schouwburg om te k ij k e n; de bioscoop biedt daar immers volop de gelegenheid voor, maar men bezoekt het theater om er o n tr o e r d te worden door kunst, die écht-enzuiver is, die aan het leven-zélf is ontbloeid, en die niet zorgvuldig werd gekweekt in de atmosfeer van een broeikast.

Wij willen Royaards als regisseur niet aantasten; hij heeft op het gebied der regie werkelijk groote dingen gedaan, maar deze gaven alléén zijn niet voldoende om een gezelschap te leiden, dat werd uitverkoren het eerste theater des lands te bespelen. Royaards is de laatste jaren steeds meer egocentrisch geworden; zijn kunst heeft, werd dezer dagen zeer terecht in de Maasbode opgemerkt, waar vaak op het gebied van het tooneel gezonde en heldere begrippen tot uiting komen, géén traditie en geen school gekweekt, de „sterken" werden door den „sterken" man steeds meer verzwakt.

De positie van dr. Willem Royaards vond reeds lang haar basis niet meer in de sympathie van het publiek en in de publieke waardeering, zij werd enkel nog gestut door de blinde en later béte adoratie van enkele tooneelreferenten van wie mevrouw Top Naeff