Mengelwerk.

wijzer had zien doen , toen hij zelf nog leerling was in de verschillende klassen.

Hieruit zien we duidelijk, hoe voordeelig het voor hem was, zich zijne leerlingsdagen nog volkomen te herinneren en zich thans geheel als in de plaats der leerlingen te kunnen stellen.

Zijn onderwijzer had met genoegen in de verte opgemerkt, dat de knaap zijn voorbeeld van voorheen thans zoo goed volgde en zich van vele kunstgrepen wist te bedienen om den leerlust te prikkelen en zwarigheden in tijds te stuiten. Met genoegen had hij gehoord, dat hij tusschenbeide vroeg, op welke wijze en waarom men eenig antwcord zoo had gevonden. Tevens had hij opgemerkt , dat de knaap somtijds een korteren, meer gemakkelijker weg in dezen aanwees, alsmede dat hij de verschillende wijzen, die er voor de berekeningen werden opgegeven, met elkander vergeleek, om de leerlingen zelf te laten beslissen, welke wijze van berekening de beste was.

Nadat de les geëindigd was en de leerlingen de school hadden verlaten , sprak de onderwijzer somtijds onder vier oogen met den knaap over het door dezen gegeven onderricht en vroeg hem, waarom hij in het een of ander opzicht alzoo had gehandeld; want hij wilde, dat de knaap behoorlijk rekenschap daarvan kon geven, opdat deze oordeelkundig leerde werken en niet onnadenkend in sleur en naar gewoonte zulks deed.

Het eerste antwoord, dat hij hierop ontving, voldeed den onderwijzer niet; want de knaap zei alleen, dat hij op die wijze had gehandeld omdat hij 't vroeger zijn onderwijzer ook zóó had zien doen, toen hij zelf als leerling op de schoolbank zat. Intusschen gevoelde de onderwijzer, dat dit antwoord zeer natuurlijk was en hij eigenlijk geen ander van hem kon verwachten. De kweekeling immers stelt zich